V5: grammaire chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Le cours de français

Le programme d'aujourd'hui

Révision de la grammaire

- Grammaire A: pronom relatif

- Grammaire B: 4 verbes réguliers

- Grammaire C: futur simple & conditionnel

BUT DU COURS: tu comprends la grammaire pour le test

Betrekkelijk voornaamwoord

Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin met een betrekkelijke bijzin. 

Zij is een vrijwilliger die veel geld inzamelt voor dieren.

Elle est une bénévole qui a récolté beaucoup de fonds.

Ik werk voor een goed doel dat ik leuk vind.

Je travaille pour une bonne cause que j’aime beaucoup.

wanneer gebruik je qui?

wanneer gebruik je que?

Betrekkelijk voornaamwoord

In de bijzin heeft qui de functie van onderwerp.

Elle est une bénévole qui a récolté beaucoup de fonds.

In de bijzin heeft que de functie van lijdend voorwerp.

Je travaille pour une bonne cause que j’aime beaucoup.

Kijk naar het 1e woord van de bijzin.
Is dit een werkwoord? Dan gebruik je qui.
Is dit een onderwerp? Dan gebruik je que.

wanneer gebruik je dont?

Petit exercice

Louise est la fille ____ j'aime beaucoup.

C'est le film _______ on a parlé hier.

Le train _______ nous avons pris allait à Paris.

Vous avez besoin de ce livre ? Oui, c'est le livre _____ j'ai besoin.

Exercice 10a!!

Grammaire B: verbes réguliers

Werkwoorden op -cer (commencer) krijgen een ç vóór de klinkers a en o : nous commençons

Werkwoorden op -ger (partager) krijgen een extra e na de g vóór de klinkers a en o : je partageais

Werkwoorden op -eter (jeter) krijgen medeklinkerverdubbeling of een accent grave (acheter) vóór een e die niet uitgesproken wordt : tu jettes, il achète

Kunnen vervoegen in de présent, passé composé, imparfait, futur simple & conditionnel. Rijtjes uitschrijven in je schrift! (Page 4 référence!)

Geldt ook voor andere soorten werkwoorden. Zie référence page 4!

Nous (partager, présent) ____________ toujours nos vêtements.

1. partagons
2. partageons

Il (acheter, présent) ____________ des fruits au marché.

1. achète
2. achete
3. achetes

Tu (commencer, passé composé) ____________ tes devoirs déjà ?

1. as commençé
2. as commencé
3. a commencé

Tu (feuilleter, présent) ___________ ce livre épais ?

1. feuillete
2. feuillettes
3. feuilletes
4. feuillette

Si j'avais de l'argent, j'(acheter, conditionnel) __________ un nouveau jeans Levis

1. acheterai
2. acheterais
3. achèterai
4. achèterais

Ils (annoncer, futur simple) __________ une nouvelle série sur Netflix.

1. annonceront
2. annonçeront

Vous (jeter, imparfait) __________ le chewing-gum s'il vous plaît ?

1. jetiez
2. jetez
3. jettiez

Les règles

Werkwoorden op -cer (commencer) krijgen een ç vóór de klinkers a en o.

Werkwoorden op -ger (partager) krijgen een extra e na de g vóór de klinkers a en o.

Werkwoorden op -eter (jeter) krijgen medeklinkerverdubbeling  of een accent grave (acheter) vóór een e die niet uitgesproken wordt.

Futur simple & conditionnel

De futur simple betekent de toekomende tijd. Je komt de futur simple veel in leesteksten tegen

De conditionnel betkent de onvoltooid verleden toekomende tijd. Je gebruikt de conditionnel uit beleefdheid, bij een voorwaarde of bij een veronderstelling.

Futur simple: zullen

Je maakt de futur simple door het hele werkwoord als basis te nemen en de vetgedrukte uitgangen erachter te zetten. Deze uitgangen lijken op de présent van het werkwoord avoir.

Je commencerai, tu commenceras, il commencera ....

Conditionnel: zouden

Je maakt de conditionnel door achter het hele werkwoord de uitgangen van de imparfait te zetten.

Je commencerais, tu commencerais, il commencerait etc....
 

Futur simple & Conditionnel

Regelmatige werkwoorden

Onregelmatige werkwoorden: 

avoir, être, vouloir, devoir, pouvoir, falloir.

Si.....

Si + voorwaarde (important!):

Bij bijzinnen die beginnen met si (als), en dus een voorwaarde aangeven, gebruik je verschillende tijden in de hoofd- en bijzin.

Si gevolgd door présent, krijgt futur simple in de hoofdzin:

 Si j’écoute mes parents, je n’aurai pas de problèmes.

Si gevolgd door imparfait, krijgt conditionnel in de hoofdzin: 

Si j’avais le temps, je ferais mieux mes devoirs.

                                                                                                                         

Si j'étais riche, j'achèterais une grande voiture.

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Si je fais mes devoirs, je comprendrai mieux le français

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Si je suis en retard, je commencerais toujours à transpirer.

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Futur simple: vous serez à l'heure ?

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Conditionnel: nous voudrons un café s'il vous plaît.

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Conditionnel: dans l'intention de sauver l'environnement, il faudrait que les gens achetons des voitures électriques

1. Deze zin klopt
2. Deze zin klopt niet

Apprendre la grammaire

Bekijk nog eens de PowerPoints op de ELO, maak de opdrachten uit je boek/ Grammaire Essentielle nog een keer en kijk ze na met de antwoordbladen die op de ELO staan.

Vous avez des questions grammaticales?

À demain !