In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Spelling
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen Spelling:
- Hoofdletters en kleine letters goed gebruiken.
- Leestekens goed gebruiken.
- De apostrof goed gebruiken.
- De bezitsvorm goed spellen.
- Woorden goed in lettergrepen verdelen.
- Bijvoeglijke naamwoorden goed spellen.
Theorie blz. 148 - 152
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdletters en kleine letters
Het eerste woord van een zin schrijf je altijd met een hoofdletter, net als namen. Er zijn een paar uitzonderingen en aanvullingen op deze regel.
Slide 3 - Tekstslide
Uitzonderingen
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de juiste spelling?
A
het noorden
B
het Noorden
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
23 mensen raakten gewond.
B
23 Mensen raakten gewond.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
mevrouw van Velzen
B
mevrouw Van Velzen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
't Weer is mooi.
B
't weer is mooi.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
de heer A. Van der Ster
B
de heer A. van der Ster
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
noord-Brabants
B
noord-brabants
C
Noord-Brabants
D
Noord-brabants
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
noordwesten
B
Noordwesten
C
Noord-Westen
D
noord-westen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
volvo
B
Volvo
Slide 12 - Quizvraag
Punt, vraagteken en uitroepteken
Aan het eind van een zin plaats je altijd een punt, vraagteken of uitroepteken.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Komma
Met een komma maak je een zin overzichtelijker. Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Dubbele punt
De dubbele punt gebruik je voor een opsomming.
Er volgt dan géén hoofdletter.
Bijvoorbeeld:
We kregen drie maaltijden: ontbijt, lunch en diner.
Slide 17 - Tekstslide
Bij welke zin zijn de leestekens juist geplaatst?
A
Je kunt hier het volgende kopen: cola chips sinas en wafels.
B
Je kunt hier het volgende kopen, cola, chips, sinas en wafels.
C
Je kunt hier het volgende kopen: cola, chips, sinas en wafels.
D
Je kunt hier het volgende kopen: cola, chips, sinas, en wafels.
Slide 18 - Quizvraag
Bij welke zin zijn de leestekens juist geplaatst?
A
Ach, dat is nou eenmaal zo.
B
Ach dat is nou eenmaal zo.
C
Ach dat is, nou eenmaal zo.
D
Ach, dat is nou eenmaal zo?
Slide 19 - Quizvraag
Bij welke zin zijn de leestekens juist geplaatst?
A
Schiet op kinderen.
B
Schiet op kinderen?
C
Schiet op, kinderen!
D
Schiet op kinderen!
Slide 20 - Quizvraag
Apostrof
Een apostrof heb je soms nodig om uitspraakproblemen te voorkomen, bijvoorbeeld bij sommige meervoudsvormen, bezitsvormen en verkleinwoorden. Je kunt ’m ook gebruiken als je letters weglaat.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Welke zin is juist gespeld?
A
s Winters ben ik veel actiever dan s zomers.
B
's winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
C
's Winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
D
s' Winters ben ik veel actiever dan s' zomers.
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
baby's
B
babies
C
babie's
D
babys
Slide 24 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
autos
B
autoo's
C
autoos
D
auto's
Slide 25 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
buro's
B
bureau's
C
buroos
D
bureaus
Slide 26 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
coupees
B
coupé's
C
coupés
D
coupées
Slide 27 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
A4-tje
B
A4tje
C
A4'tje
Slide 28 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
jockey's
B
jockeys
C
jockeyes
Slide 29 - Quizvraag
Bezitsvorm
In plaats van de boormachine van mijn oom kun je ook zeggen mijn ooms boormachine. De bezitsvorm van een zelfstandig naamwoord maak je meestal door er een -s achter te zetten.
de mountainbike van mijn broer → mijn broers mountainbike
de viool van Okke → Okkes viool
de passer van Farah → Farahs passer
het broodje van Corné → Cornés broodje
Slide 30 - Tekstslide
regels bezitsvorm
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een a, i, o, u of y die lang klinkt? Schrijf dan een apostrof voor de s: Mila’s regels, Amy’s roddels.
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een s-klank? Schrijf dan alleen een apostrof: Morris’ kaartspel, Patrice’ gereedschap.
Slide 31 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Kikis geschiedenisboek
B
Kikies geschiedenisboek
C
Kiki's geschiedenisboek
D
Kiki haar geschiedenisboek
Slide 32 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Kevins boek
B
Kevin's boek
C
Kevins' boek
Slide 33 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Addy's pen
B
Addys pen
C
Addies pen
Slide 34 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Jasmijn's vriendin
B
Jasmijns vulpen
C
Jasmijns' vriendin
Slide 35 - Quizvraag
Welke woord is juist gespeld?
A
Hans laptop
B
Hans' laptop
C
Hans's laptop
Slide 36 - Quizvraag
Welke woorden zijn juist gespeld?
A
Liene's dagboek
B
Lienes dagboek
C
Lienes' dagboek
Slide 37 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je schrijft ze zo kort mogelijk.
Slide 38 - Tekstslide
Twijfel je? Doe de check:
Slide 39 - Tekstslide
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken. Je gebruikt hiervoor het voltooid deelwoord. Ook deze schrijf je zo kort mogelijk. Je moet dus geen werkwoordspellingregels toepassen.