Naar = zu
A bij personen (bijvoorbeeld: zu dir fahren, zu dem Zahnarzt gehen, zu meiner Oma gehen)
B bij dingen (bijvoorbeeld: zu dem Bahnhof fahren, zu dem Fußballtraining fahren)
Naar = nach
A bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord (der/die/das) (bijvoorbeeld: nach Berlin fahren, nach Italien fahren)
B in vaste combinaties (bijvoorbeeld: nach links fahren, nach unten gehen, nach Hause gehen)
Naar = in
A bij aardrijkskundige namen met lidwoord (bijvoorbeeld: in die Schweiz fahren, in die Türkei fahren)
B ergens naar binnen gaan (bijvoorbeeld: in das Kino gehen, in die Schule gehen)