Fictie: elevator pitch: voorbereiding 2

Nederlands

Fictie: elevator pitch
Les 2
3 vwo
P2 2019-2020

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Fictie: elevator pitch
Les 2
3 vwo
P2 2019-2020

Slide 1 - Tekstslide

terugblik
    .....je weet de indeling voor de elevator pitch
    ....je kent verschillende genres
    ....je weet wat beoordelingswoorden en argumenten
    .... je kunt personages beschrijven
    .... je kunt de spanning beschrijven
    ....je kunt de setting benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Vooruitblik
vertelvolgorde
verteltempo
opbouw van een boek
vertelperpectief

Slide 3 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Slide 4 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of -kijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.

Slide 5 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 8 - Quizvraag

0

Slide 9 - Video

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 10 - Quizvraag

0

Slide 11 - Video

Bij het fragment uit Sherlock Holmes is sprake van...
A
Vooruitwijzing
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 12 - Quizvraag

Opbouw van een boek

Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.


Begin:

- Proloog (verhaal vooraf)

- Inleidend begin (ab ovo)

- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)


Einde:

- Open einde

- Gesloten einde

- Epiloog (verhaal achteraf)

Slide 13 - Tekstslide

Hoe wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Alwetend perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 14 - Tekstslide

Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar.

Uit: De aanslag - Hary Mulisch (1983)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 15 - Quizvraag

De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villaatje naderde, waar hij woonde, - White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, - zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij, in het Hollandsch, hoorde: - Neemt u me niet kwalijk... is u niet meneer Westhove? - Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er? - Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich... - Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!
Uit: Noodlot - Louis Couperus (1890)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Ik-perspectief
C
Alwetend perspectief

Slide 16 - Quizvraag

‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wil de hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 17 - Quizvraag

Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek
vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een
glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn,
5 soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie
hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest.

Fragment van 'Een bord spaghetti" - Adriaan van Dis (1984)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 18 - Quizvraag

Haar naam heet ik Hedwig Marga de Fontayne. Een Hollandsche vrouw, maar met bloed in zich van uitheemsche voorouders. Zij was in 't midden der negentiende eeuw geboren en opgegroeid in een Hollandsche provincie-stad, aldaar was klein vertier van handel of bedrijf, maar toch welvaart, want er woonden veel rijken in deftige huizen. Ook haar huis was groot en deftig, wellicht honderd jaar oud. Het bevatte een ruime, in zomer koele gang met marmeren vloersteenen en witgepleisterde muren. Aan dien gang kwamen uit groote donkere kamers, met roode muurbekleeding, afgezet door smalle gouden lijsten, met wit-en-goud beschilderd houtbeschot en witgepleisterde zoldering.
Uit: Van de koele meren des doods - Frederik van Eeden (1900)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 19 - Quizvraag

De Bree zijn denken was hoekig en norsch. De lucht lag laag morsig roetig. Novemberochtend. De wind danste lomp om de hoeken. De boersche reuzin viel over hem met de volle vracht van natte kleeren. De Bree kampte even. Dit was een voorpostgevecht. Hij wist ongeveer waar hij heen ging. Hij had er van gehoord. Hij bereikte het plein met onvertraagden tred door de kolking der tochtgaten. Het plein was rechthoekig, gekoolgruisd het midden in een lijst van keien. Een enorme doode heester, en anders niet, op de verkoolde aarde, de muziektent. Drie hooge wallen van huizen, glas meer dan steen, smal glas tusschen smaller steen, de ramenvolte van armoehuizen.
Uit: Bint - F. Bordewijk (1931)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 20 - Quizvraag

Hij heette Daalhuyzen, met u, y, z. De straat waarin wij woonden heette de Slijkstraat. Je begrijpt dat het voor een kind niet plezierig is in de Slijkstraat te wonen. Als mij in de klas gevraagd werd: waar woon je, en ik zei in de Slijkstraat, kreeg ik het gevoel of er een modderlucht in de klas kwam hangen. In ons dialect zeiden we bovendien niet slijk, maar slik, en slik was nog veel stinkender en verachtelijker dan slijk. Je weet toch waar de Slikstraat liep? Van de Koestraat naar de Breewaterstraat. Aan weerszijden één aaneenschakeling van krotten. Verzakte vensters, gebroken of met krantenpapier dichtgeplakte ruiten, uit de scharnieren hangende voordeuren, uit de gevels gevallen brokken steen.
Uit: Twee vorstinnen en een vorst - R.J. Peskens (1974)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 21 - Quizvraag

Mijn vrouw is dood en al begraven.
Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.
Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid?
Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar - ik ben vijf en dertig -
verlangd heb; maar thans durf ik 't niet nemen en zoo heel veel zou ik er toch niet meer
van genieten.

Uit: Een nagelaten bekentenis - Marcellus Emants (1894)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 22 - Quizvraag

Kijk naar de volgende korte film 'Raak'


Noteer:

  1. Perspectief?
  2. Wat kom je te weten over de hoofdpersonen?
  3. Verhaalopbouw: hoe begint de film?
  4. Verhaalopbouw: hoe eindigt de film?
  5. Zijn er open plekken?

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

Vragen bij "Raak"
1. Perspectief?
2. Wat kom je te weten over de hoofdpersonen?
3. Verhaalopbouw: hoe begint de film?
4. Verhaalopbouw: hoe eindigt de film?
5. Zijn er open plekken? Leg uit.

Slide 25 - Open vraag

Thema, motieven en moraal

Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.

- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden

- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen

1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen

2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties

- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht
Ga naar Studiewijzers en download het document '10 korte verhalen'
Kies en lees een van de verhalen en beantwoord deze vragen:
  1. Welk perspectief gebruikt de schrijver?
  2. Welk thema zou je aan dit verhaal koppelen?
  3. Welk(e) motief/motieven is/zijn er?
  4. Op welke wijze maakt de schrijver het verhaal spannend?
  5. Kun je rondom het thema 'tijd' iets vertellen over dit verhaal?

Slide 27 - Tekstslide