In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Elektriciteit in huis?
Elektriciteit in huis!
Slide 1 - Tekstslide
Wat is er nodig om elektrische stroom op te wekken?
A
spoel en een stroomdraad
B
warmte
C
een bewegende magneet en een spoel
D
een bewegende magneet
Slide 2 - Quizvraag
Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt. Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken
Slide 3 - Quizvraag
Elektriciteitsnet
Een hogere spanning is
minder energieverlies
Daarom wordt elektriciteit
over grote afstanden met
een hoge spanning
vervoert.
Slide 4 - Tekstslide
Wat gebeurt er als er een stroom door een draad loopt?
A
Er ontstaat warmte
B
Er ontstaat licht
C
De draad wordt sterker
Slide 5 - Quizvraag
Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?
A
Gewoon omdat het kan
B
Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
C
Dan ontstaat er meer elektrische energie
D
Dan is er minder energie verlies
Slide 6 - Quizvraag
Zet op aflopende spanning
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is hoogspanning?
A
De spanning door een stroomdraad die hoog boven de grond hangt
B
De spanning die groter is dan 10 000 Volt
C
De spanning van het stopcontact
D
De spanning tussen twee ruziënde ministers of presidenten
Slide 8 - Quizvraag
Waarom wordt elektriciteit over grote afstanden met een hoge spanning vervoerd?
A
Minder energieverlies
B
Meer energieverlies
C
Sneller transport
Slide 9 - Quizvraag
Gelijkspanning en wisselspanning
Gelijkspanning Wisselspanning
- Stroom loopt - Stroom loopt telkens in
altijd in dezelfde richting andere richting
- Vaste + en - - Geen vaste + en -
- Bijv. batterij / accu - Bijv. dynamo / netspanning
Slide 10 - Tekstslide
Werking van een transformator
Door de primaire spoel loopt een wisselstroom. Daardoor ontstaat er een magnetisch veld dat telkens van richting en grootte verandert. Het werkt als een elektromagneet.
De weekijzeren kern wordt door de primaire spoel gemagnetiseerd. En verandert dus ook 100 keer per seconde van richting.
Het magneetveld in de secundaire spoel verandert door de gemagnetiseerde weekijzeren kern. Hierdoor ontstaat er een wisselspanning op de uiteinden van de secundaire spoel.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de werking van een transformator?
A
Magneetveld geeft elektrische energie door
B
Magneetveld genereert elektriciteit
C
Er is elektrische stroom tussen de spoelen
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen gelijkspanning en wisselspanning?
A
Wisselspanning heeft vaste + en -
B
Gelijkspanning heeft vaste + en -
C
Wisselspanning loopt altijd in dezelfde richting
Slide 13 - Quizvraag
Omhoog en omlaag transformeren
Up = Spanning over de primaire spoel (in V)
Us = Spanning over de secundaire spoel (in V)
Np = Aantal windingen van de primaire spoel
Ns = Aantal windingen van de secundaire spoel
Slide 14 - Tekstslide
A
Transformator A heeft een grotere uitgangsspanning als transformator B
B
Transformator B heeft een grotere uitgangsspanning als transformator A
C
De uitgangsspanningen van beide transformatoren zijn even groot
Slide 15 - Quizvraag
Op een transformator van een aquariumpomp staat 12V/0,4 A. De primaire spoel heeft 100 windingen en wordt aangesloten op het lichtnet. Bereken het aantal windingen van de secundaire spoel.
timer
2:00
A
5 windingen
B
1917 windingen
C
2 windingen
D
1104 windingen
Slide 16 - Quizvraag
Een ideale transformator heeft een primaire spoel met 400 windingen en een secundaire spoel met 10 windingen. De primaire spanning is 230 V. Bereken de secundaire spanning.
Slide 17 - Open vraag
De ideale transformator
Dus het vermogen van de primaire en secundaire spoel zijn gelijk.
Oftwel: Pp = Ps
Slide 18 - Tekstslide
Op de transformator uit de vorige vraag (Up=230V; Us=5,75V) is een gloeilampje aangesloten waardoor er een stroom van 0,50 A door de secundaire spoel loopt. Bereken de stroomsterkte door de primaire spoel.
Slide 19 - Open vraag
1.3 Elektriciteit in huis
Slide 20 - Tekstslide
Het begint in de meterkast
Slide 21 - Tekstslide
De huisinstallatie
Slide 22 - Tekstslide
Onderdelen van een meterkast
Op de foto's op deze bladzijde staan voorbeelden van
de onderdelen van de meterkast.
Jullie opdracht voor vandaag is om te kijken of je deze
onderdelen thuis in de meterkast kan vinden!
kilowattuur-meters links nieuw- rechts oud
hoofdschakelaar
zekeringen
Aardlekschakelaar
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Parallelschakeling
Alle apparaten thuis zijn parallel geschakeld, dat betekent:
- ze krijgen allemaal 230 V
- Utot = U1 = U2 = U3
- je kunt ze apart inschakelen
Slide 25 - Tekstslide
Hoe zit het met de spanning (U) in een parallelschakeling?
A
Elk apparaat krijgt een deel van de spanning
B
Elk apparaat krijgt de volledige spanning
Slide 26 - Quizvraag
Hoe zit het met de stroomsterkte (I) in een parallelschakeling?
A
De stroomsterkte is overal even groot
B
De stroom moet worden verdeeld
Slide 27 - Quizvraag
Hoe zit het met het vermogen (P) in een parallelschakeling?
A
Het vermogen kan je altijd bij elkaar optellen
B
Het vermogen moet ik optellen en dan delen door het aantal apparaten
Slide 28 - Quizvraag
In een parallelschakeling
- is de spanning overal gelijk
- is de stroomsterkte niet overal gelijk (hangt van het vermogen af)
- Het vermogen van één groep kun je altijd bij elkaar optellen
Slide 29 - Tekstslide
Formules voor stroomsterkte en vermogen bij de huisinstallatie
Dus stromen mag je optellen
Vermogens mag je optellen om het totale vermogen te krijgen.
Itotaal=I1+I2+I3+I4+...
Ptotaal=P1+P2+P3+...
Slide 30 - Tekstslide
Wat is de eenheid van Vermogen?
Slide 31 - Open vraag
Vermogen berekenen
vermogen = spanning x stroomsterkte
Slide 32 - Tekstslide
2.3 Vermogen en energie
Slide 33 - Tekstslide
Op één groep van een huisinstallatie zijn de volgende apparaten aangesloten: - magnetron (800 W) - waterkoker (2000 W) - Afzuigkap (150 W) - Zes ledlampen (elk 3 W)
Bereken de totale stroomsterkte in de groepsleiding.
Slide 34 - Open vraag
Een apparaat van 1950 W is aangesloten op het stopcontact. Hoe groot is de stroomsterkte door het apparaat?
Slide 35 - Open vraag
Energieverbruik
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:
Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:
vermogen=tijdenergie
Energie=vermogen⋅tijd
E=P⋅t
P=tE
Slide 36 - Tekstslide
Belangrijk:
vermogen (P) in W(att)
tijd (t) in seconden (s) dan energieverbruik (E) in J(oule)
vermogen (P) in KiloWatt (kW)
tijd (t) in uur (h) dan energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)
E=P⋅t
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Fasedraaden nuldraad
Bruin - fasedraad
Blauw - nuldraad
Bruin 230V - Blauw geen spanning
Schakelaar naar lamp zwarte draad
- Schakeldraad: Alleen spanning als schakelaar aan staat
Slide 39 - Tekstslide
Draden
Fasedraad (bruin): wisselspanning van 230 V
Nuldraad(blauw): geen spanning
Schakeldraad (zwart): alleen spanning bij schakelaar in AAN-stand
Aarddraad (groengele): buitenkant apparaat naar de aarde, lekstroom
Slide 40 - Tekstslide
Enkele/dubbele isolatie
Bij een apparaat met dubbele isolatie is er een extra isolatielaag en meestal een plastic buitenkant.
Slide 41 - Tekstslide
Dubbele isolatie
KEMA
keur
Slide 42 - Tekstslide
Randaarde
Een geel/groene draad die via de metalen buitenkant van een apparaat via het snoer naar de rand van het stopcontact gaat.