T3 §3.7: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord; telwoorden

Nederlands
Woordsoorten

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands
De woordsoorten op de volgende dia's ken je al. Doe je best!

Slide 2 - Tekstslide

Kijk naar de volgende zin. Sleep de woorden naar de juiste woordsoort. Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
voorzetsel
voegwoord
Naomi
zat
aan
de
telefoon
en
voerde
een
kort
gesprek.

Slide 3 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Sleep de woorden naar de juiste woordsoort. Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
heeft
op
Solar
wereldberoemde
Tiësto
gedraaid.

Slide 4 - Sleepvraag

Nieuwe woordsoorten

Aan het einde van de les ken je drie nieuwe woordsoorten:

  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
  • telwoord




Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord, vaak een naam:
Simone is docent.                         -     Zij is docent. 
Vincent is cool.                              -     Hij is cool.
Mw. Kool geeft les aan T3A       -     Ik geef les aan jullie.
Dina geeft een boek aan Ilyas   -    Zij geeft het aan hem

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord!

- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 7 - Tekstslide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

'Die bril is van mij.'

'Die bril' kan worden vervangen door .....?
A
hij
B
zij
C
het

Slide 9 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

JULLIE is een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Die telefoon van JOU is zo lelijk.

JOU is een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

JOUW telefoon ligt nog aan de lader.

JOUW is een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Noem het persoonlijk voornaamwoord:

Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 13 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord:

Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
Menno
C
doelpunt
D
mijn

Slide 14 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord:

Wat vond hij van je doelpunt, Menno?
A
hij
B
doelpunt
C
je
D
Menno

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?

De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Geef elkaar een hand
C
Onze telefoon
D
Het verhaal van jou

Slide 18 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Haar + hij
C
Zij + hem
D
Haar + hem

Slide 19 - Quizvraag

Telwoord
  • Een telwoord geeft een hoeveelheid of rangorde (=volgorde) aan.
  • Er zijn dan ook twee soorten telwoorden:
  1. Hoofdtelwoord (htw) => hoeveelheid: drie, twee, veel, weinig, honderdveertig, tweehonderdvijftig.
  2. Rangtelwoord (rtw) => volgorde/rangorde: eerste, laatste, vierde, middelste, honderste

Slide 20 - Tekstslide

Wat geeft een hoofdtelwoord aan?
A
Hoeveelheid
B
Niks
C
Volgorde
D
Rang

Slide 21 - Quizvraag

Een rangtelwoord noemt een
A
aantal/hoeveelheid
B
volgorde/plaats in rij

Slide 22 - Quizvraag

Hoofd-
telwoord
Rang-
telwoord
derde
negen
duizend
laatste
middelste
vierhonderd

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van een hoofdtelwoord?
A
Vier
B
Derde
C
Zeven
D
Vijfde

Slide 24 - Quizvraag

'Laatste' is een hoofdtelwoord
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Waar zie je alleen maar hoofdtelwoorden?
A
3, derde, meeste
B
8, weinig, geen
C
8, middelste, dertigste
D
7, eerste, meeste

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het rangtelwoord?
A
Laatste
B
Drie
C
Veel
D
2019

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen rangtelwoord?
A
vierde
B
eerste
C
negentien
D
laatste

Slide 28 - Quizvraag

"Twee derde" is een rangtelwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een rangtelwoord?
A
duizend
B
1
C
10
D
vijfde

Slide 30 - Quizvraag

iedereen
eerste
boterhammen
Telwoord
Geen telwoord

Slide 31 - Sleepvraag

Geen telwoord
Hoofdtelwoord
Rangtelwoord
eerste
honderd
rekenen
tellen
weinig
veel
vertellen
een paar
laatste

Slide 32 - Sleepvraag

Duid alle telwoorden aan. Let op: het eerste bolletje is voor het eerste telwoord, het tweede bolletje voor het tweede telwoord, enz.

Slide 33 - Sleepvraag

Nederlands
En nu alle woordsoorten die je kent. Doe je best!

Slide 34 - Tekstslide

Kijk naar de volgende zin. Sleep de woorden naar de juiste woordsoort. Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
hulp- werkwoord
Voorzetsel
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
hoofd- telwoord
zelfstandig werkwoord
rangtelwoord
Hij
heeft
voor
zijn
verjaardagsgeld
een
nieuwe
fiets
gekocht.
rode
met
drie
bellen

Slide 35 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Sleep de woorden naar de juiste woordsoort. Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
hulp- werkwoord
Voorzetsel
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
hoofd- telwoord
zelfstandig werkwoord
rangtelwoord
Op
het
laatste
moment
besloot
hij
sterkere
snelbinders
te kopen.

Slide 36 - Sleepvraag