In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Toets H4 Elektriciteit
NODIG: Ipad, Pen, Potlood, Liniaal of Geodriehoek
20 waar-/ niet waar- vragen
Voornamelijk begrippen onthouden en begrijpen
8 meerkeuze vragen
Voornamelijk begrijpen en toepassen van lesstof
5 open vragen
Voornamelijk begrijpen en toepassen van lesstof
Slide 1 - Tekstslide
In de afbeelding zie je een tekening van een batterij, een schakelaar en een lamp. Teken van deze schakeling het schakelschema op je antwoordenblad.
Slide 2 - Open vraag
Kobi heeft een zaklamp met daarin vier staafbatterijen. De batterijen zitten achter elkaar in de zaklamp. Op hoeveel volt brandt het lampje van de zaklamp? Laat met een berekening zien hoe je aan je antwoord komt.
Slide 3 - Open vraag
In de afbeelding zie je twee energiemeters. Links zie je de meterstand van 1 januari. Rechts zie je de meterstand van 31 januari. Hoeveel moet er in de maand januari betaald worden voor de elektrische energie? 1 kWh = €0,20 Laat met een berekening zien hoe je aan je antwoord komt.
Slide 4 - Open vraag
In de afbeelding zie je een schakelschema. Gerard heeft deze schakeling gemaakt. Zijn de lamp en de schakelaar in serie of parallel geschakeld?
Slide 5 - Open vraag
Gerard zet de schakelaar in de stand zoals in het schema is getekend. Het lampje brandt. Leg uit waarom het lampje brandt.
Slide 6 - Open vraag
Een installatie-automaat schakelt de elektriciteit van een groep uit. Peter zegt dat dit komt door kortsluiting. Claudia zegt dat dit komt door overbelasting. Wie heeft gelijk: Peter, Claudia of hebben ze allebei gelijk? Leg uit waarom.
Slide 7 - Open vraag
De spanning van een penlite-batterij is 1,5 volt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Een batterij en een dynamo zijn spanningsbronnen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
De stoffen in een batterij zijn goed voor het milieu.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Staafbatterijen hebben wel een plus, maar geen min.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Het licht op je fiets werkt op een spanningsbron.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Als een stroomkring open is, loopt er elektrische stroom door de aangesloten apparaten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Om een lamp aan en uit te doen, moet je een schakelaar parallel schakelen aan die lamp.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Een schakelschema is een eenvoudige tekening van een stroomkring.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Als in een parallelschakeling een apparaat kapotgaat, werken de andere apparaten in die schakeling ook niet meer.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
De spanning op een stopcontact is 320 volt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
In een gesloten stroomkring loopt de stroom van de plus naar de min.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quizvraag
De eenheid van stroomsterkte kort je af als V.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Het vermogen is de elektrische energie die een apparaat per seconde gebruikt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Als 1 kWh 0,23 euro kost, dan betaal je voor 40 kWh 92 euro.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Bij kortsluiting gaat de smeltdraad van de smeltveiligheid stuk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Alle apparaten die op batterijen werken, werken goed met oplaadbare batterijen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Bij overbelasting van een groep gaat in de meterkast een alarm af.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
In een installatie-automaat zit een smeltdraad.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Bij overbelasting is de stroom te groot.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Een generator van een windmolen levert een veilige spanning.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
In een groep staan drie apparaten parallel geschakeld. De apparaten staan alle drie aan. Door elk apparaat loopt een andere stroomsterkte: - wasmachine: 8,3 A - lamp: 0,1 A - ventilator: 1,6 A Hoe groot is de stroomsterkte door de groep?
A
6,6 A
B
8,3 A
C
10 A
D
100 A
Slide 28 - Quizvraag
In de afbeelding zie je vier symbolen. Welk symbool is het symbool voor een batterij?
A
Symbool 1
B
Symbool 2
C
Symbool 3
D
Symbool 4
Slide 29 - Quizvraag
In afbeelding 2 is een schakelschema getekend. Welke zin is waar voor de schakeling die in dit schema is getekend?
A
De lampen staan in serie geschakeld en branden.
B
De lampen staan in serie geschakeld en branden niet.
C
De lampen staan parallel geschakeld en branden.
D
De lampen staan parallel geschakeld en branden niet.
Slide 30 - Quizvraag
Op welke spanningsbron werkt de verlichting van een fiets niet?
A
Een dynamo
B
Een generator
C
Een penlite-batterij
Slide 31 - Quizvraag
Remco gebruikt een boormachine zonder snoer. Op welke spanningsbron werkt de boormachine van Remco?
A
Batterijen
B
Een dynamo
C
Een generator
D
Een stopcontact
Slide 32 - Quizvraag
In de afbeelding zie je het typeplaatje van een klopboormachine. Wat is het vermogen van de klopboormachine?