4.4 Schakelingen & 4.5 Vermogen en Energie

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 4 Elektriciteit
Welkom Basis 2



timer
5:00
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine 


Welkom basis 2!
Ga zitten en start met het lezen van 4.4 schakelingen. 


Klaar? Ga verder met de opdrachten. 




Tassen op de grond
Jas over je stoel
Telefoons in de zakkie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We gaan starten!
                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Zelfstandig werken
  6. Afsluiting
  7. Huiswerk

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag/vragen 
vonden jullie lastig?

Slide 5 - Woordweb

2. Voorkennis activeren
De docent activeert relevante voorkennis aan de hand van een terugblik-opdracht, waarbij eventueel een beroep op de thuistalen wordt gedaan. Op deze manier biedt de docent een kapstok om nieuwe stof te verbinden aan de eerder geleerde stof en richting te geven aan het verdere verloop van de les. Tegelijkertijd worden hiermee misconcepties van leerlingen zichtbaar gemaakt, waar de docent vervolgens gericht op in kan spelen. 
Leerdoelen behaald?
  • 4.3.1Je kunt beschrijven in welke richting de elektrische stroom door een stroomkring loopt. R
  • 4.3.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen een gesloten stroomkring en een onderbroken stroomkring. R
  • 4.3.3 Je kunt uitleggen wat geleiders en isolatoren zijn. R
  • 4.3.4 Je kunt een voorbeeld geven van een geleider en van een isolator. R
  • 4.3.5 Je kunt uitleggen hoe je met een schakelaar een stroomkring kunt onderbreken en sluiten. T1
  • 4.3.6 Je kunt uitleggen wat een schakelschema is. T1
  • 4.3.7 Je kunt de belangrijkste symbolen toepassen in een schakelschema. T1






Slide 6 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Sleep de lampjes die branden naar het goede schakelschema
6
Aan of uit?
Aan of uit?
Aan of uit?
Aan of uit?

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een schakelschema waarbij je een lampje aansluit op een batterij.

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het juiste symbool erachter!

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats de juiste symbolen in de stroomkring zodat de lamp gaat branden.

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de woorden naar de juiste plaats
Geleider
Isolator

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.4 Schakelingen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • 4.4.1 Je kunt uitleggen hoe je lampen en andere apparaten in serie schakelt. R
  • 4.4.2 Je kunt uitleggen waarom in een serieschakeling van lampen de stroomkring onderbroken is als er één lamp kapot is. R
  • 4.4.3 Je kunt uitleggen waarom in een parallelschakeling apparaten apart aan- en uitgezet kunnen worden. R
  • 4.4.4 Je kunt beschrijven waarom een parallelschakeling twee of meer stroomkringen heeft. T1




Slide 13 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Sleutelwoorden
  • schakeling:
  • serieschakeling: 
  • parallel schakelen:
Schrijf over

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Serie schakeling
Je weet al: batterijen kun je in serie schakelen. Je legt de batterijen met de plus en de min tegen elkaar. Lampen en andere apparaten kun je ook in serie schakelen. Je legt ze niet tegen elkaar, maar verbindt ze met draden. Je maakt dan een schakeling.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Serie schakeling
  • De lampjes staan allemaal in dezelfde stroomkring.  De stroom gaat van de spanningsbron (+) eerst door lamp 1, daarna door lamp 2 en dan terug naar de spanningsbron (−).
  • Als lampje 1 stuk gaat, is de stroomkring niet meer gesloten. Hierdoor zullen lampje 2 en 3 ook uit gaan want in een onderbroken stroomkring kan geen stroom lopen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht:  1 t/m 3 op blz 231


rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
3:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parallel schakeling
Je kunt de apparaten thuis in serie schakelen. Maar dan moet de wasmachine aanstaan als je de mixer wilt gebruiken! Dat is niet handig. Daarom zijn de apparaten in huis apart van elkaar geschakeld. Elk apparaat is met een eigen stekker aangesloten op het stopcontact. Dat noem je: parallel schakelen. Apparaten die parallel geschakeld zijn, kun je apart aan- en uitzetten.

Serie schakeling
Parallel schakeling

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parallel schakeling
  • In een parallel schakeling heeft elk lampje heeft zijn eigen stroomkring. 

  • Als er 1 lampje stuk gaat, kan de andere gewoon blijven branden. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht:  4 t/m 8 op blz 236


rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les:
Schrijf over
In een serieschakeling zitten alle apparaten in één stroomkring.
Een serieschakeling werkt alleen als:
• alle apparaten aanstaan;
• alle apparaten heel zijn;
• de schakelaar gesloten is.
Een parallelschakeling heeft twee of meer stroomkringen.
In een parallelschakeling heeft elk apparaat een aparte stroomkring.
Apparaten in een parallelschakeling kun je apart aan- en uitzetten.

Met een schakelaar kun je:
• een stroomkring onderbreken (de schakelaar is open);
• een stroomkring sluiten (de schakelaar is gesloten).

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.5 Vermogen en Energie

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken. R
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. R
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen. T1
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt. T1
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie. T1

Slide 23 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Sleutelwoorden
  • vermogen:
  • typeplaatje: 
  • kilowattuurmeter:
  • kWh-meter
  • energieverbruik
Schrijf over

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie
Een elektromotor gebruikt elektrische energie om een draaiende beweging te maken.

In een boormachine zit een elektromotor. De motor laat het boortje draaien. In een wasmachine zit ook een elektromotor. Die motor laat de trommel van de wasmachine draaien. Ook in een elektrische scooter zit een elektromotor. Deze motor zorgt voor de aandrijving van het achterwiel.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elektrische energie
Elektrische apparaten gebruiken elektrische energie. Met elektrische energie kun je veel dingen doen. Bijvoorbeeld:

 • water koken in een waterkoker;
• een lamp laten branden;
• een mixer laten draaien;
• muziek luisteren via een draadloze speaker 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermogen
Elektrische apparaten gebruiken niet allemaal evenveel energie. Hoeveel energie een apparaat gebruikt, zie je aan het vermogen van het apparaat. Het vermogen is de elektrische energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
​Het vermogen staat op het typeplaatje van een apparaat. 
Wordt uitgedrukt in Watt (W)​
Hoe groter het vermogen, hoe meer energie het apparaat in één seconde verbruikt.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. Bij een mobiele telefoon neemt het
vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet. Als de telefoon
op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. Andere apparaten hebben wel een
constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht:  1 t/m 6 op blz 241


rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
5:00

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kilowatt
Met een zaagmachine van 500 watt kun je dunne planken doorzagen. Maar met een zaagmachine van 2000 watt kun je in dezelfde tijd een boomstam doorzagen. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe zwaarder het werk dat het apparaat kan doen.

Hetzelfde gebeut met spaarlampen. Het vermogen van de lampen kan verschillen. De lamp van 20 watt geeft méér licht dan de lamp van 7 watt.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Watt (W) of kilowatt (kW)
  • Als het vermogen groot is, gebruik je kilowatt. Kilo betekent 1000. 
  •  1 kilowatt = 1000 watt. 
  • Kilowatt mag je afkorten met kW. De k staat voor kilo ende W staat voor watt.
  • Bij klein verbruik, gebruik je watt (W) bij een groot verbruik kilowatt (kW);​
  • Bij omrekenen van kilowatt naar watt vermenigvuldig je met 1000.
  • Bij omrekenen van watt naar kilowatt deel je door 1000.
 


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht:  7 t/m 11 op blz 243


rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie
Voor elektrische energie moet je betalen. Daarom wil het energiebedrijf weten hoeveel elektriciteit je verbruikt. De elektriciteit komt het huis binnen in de meterkast. Daar hangt de kilowattuurmeter. Deze energiemeter ‘telt’ hoeveel elektrische energie je in huis verbruikt. Dat geeft hij aan in kWh (spreek uit: kilowattuur). Soms heeft de kilowattuurmeter of kWh-meter een draaiende schijf. Bij deze kWh-meter moet je ieder jaar de meterstand doorgeven aan het energiebedrijf. De meterstand is het getal dat de meter aangeeft.



Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie
 Een ‘slimme meter’ heeft geen draaischijf. Hij geeft zelf de meterstand door aan het energiebedrijf . Het energiebedrijf kan nu het energieverbruik controleren.
Als je het energieverbruik weet, kun je uitrekenen hoeveel je hiervoor moet betalen. Je vermenigvuldigt het energieverbruik met de kosten voor 1 kWh. In 2024 is de prijs voor 1 kWh gemiddeld € 0,32.


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Syrana wil weten hoeveel ze dit jaar moet betalen voor haar energieverbruik. Daarbij gebruikt ze de meterstanden. Vorig jaar was de meterstand: 62 195 kWh. Precies een jaar later is de meterstand: 63 865 kWh. De prijs voor 1 kWh is € 0,32. Hoeveel moet Syrana dit jaar betalen voor haar energierekening?



gegevens
- meterstand vorig jaar: 62 195 kWh. Dit noem je stand 1.
- meterstand dit jaar: 63 865 kWh. Dit noem je stand 2.
- 1 kWh kost € 0,32.
gevraagd
kosten = ?
uitwerking
  • energieverbruik = stand 2 – stand 1
  • = 63 865 – 62 195 = 1670 kWh
  • Syrana moet betalen: 1670 × 0,32 = € 534,2



Voorbeeldopdracht

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les:
Schrijf over
  • Het vermogen is de energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
  • Het vermogen van een apparaat staat op het typeplaatje.
  • Het vermogen geef je aan in watt (W).
  • 1 kilowatt = 1000 watt (1 kW = 1000 W)
  • Hoeveel elektriciteit je verbruikt, meet je in kilowattuur (kWh).
  • De kilowattuurmeter of kWh-meter houdt bij hoeveel elektriciteit je verbruikt.
  • Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie:
  • energieverbruik (in kWh) × de kosten van 1 kWh (in euro).


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 4.4 behaald?
  • 4.4.1 Je kunt uitleggen hoe je lampen en andere apparaten in serie schakelt. R
  • 4.4.2 Je kunt uitleggen waarom in een serieschakeling van lampen de stroomkring onderbroken is als er één lamp kapot is. R
  • 4.4.3 Je kunt uitleggen waarom in een parallelschakeling apparaten apart aan- en uitgezet kunnen worden. R
  • 4.4.4 Je kunt beschrijven waarom een parallelschakeling twee of meer stroomkringen heeft. T1




Slide 38 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als in een serieschakeling één lampje stuk gaat, dan:
A
blijft de rest gewoon branden.
B
gaan alle lampjes uit.
C
gaat de rest iets sterker branden.
D
gaat de rest iets zwakker branden.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zin naar het juiste vak!
Juist
Onjuist
Bij de parallelschakeling heeft elk lampje zijn eigen stroomkring.
Bij de parallelschakeling zijn de lampjes achter elkaar geschakeld.
Als je in een parallelschakeling een lampje inschakelt, dan gaan alle lampjes branden.
Als in een parallelschakeling een lampje doorbrandt, dan blijven de andere lampjes branden.

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een schakelschema  van een parallelschakeling
met 2 lampjes die aangesloten zijn op één batterij.

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de onderstaande afbeelding naar de goede type schakeling. Is het een serie of een parallelschakeling? 
Serieschakeling
Parallelschakeling

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een serie- of
parallelschakeling?
A
serie
B
parallel

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de lampjes in dit schema aan of uit?
Leg uit waarom.

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken. R
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. R
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen. T1
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt. T1
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie. T1

Slide 46 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
E = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
E = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
E = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
E = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel Watt is 12 kW?
A
12 000 W
B
1 200 W
C
120 W
D
0,012 W

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk! NOVA
Wat? 4.4 Schakelingen - opdrachten 1 t/m 10
Waar? In je NOVA- boek blz 231
Wat? 4.5 Vermogen en Energie Lezen + opdrachten 1 t/m 17
Waar? in het boek. Blz 241
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Test Jezelf!

timer
5:00

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies