1.3 Vermogen en energie 23/24

Pak je boeken, je chromebook en je etui!
Natuurkunde
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak je boeken, je chromebook en je etui!
Natuurkunde

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag?

  • Uitleg en opdrachten 1.1
  • Quiz
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermogen en energie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen 1.3
  1. Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Je kan uitleggen hoe het energieverbruik in huis gemeten wordt.
  3. Je kan berekeningen uitvoeren met P = U x I
  4. Je kan berekeningen uitvoeren met E = P x t
  5. Je kan berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermogen
De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde verbruikt.

Dus een laag vermogen verbruikt weinig energie.
En een hoog vermogen verbruikt veel energie.


Vermogen
P
    watt
W

Slide 6 - Tekstslide

Lampen met verschillende vermogens laten zien
Wat is het vermogen?
A
Hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is ......... .

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 1 en 10

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen 1.3
  1. Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Ik snap er niks van
Ik snap het een beetje
Ik snap het best goed
Ik snap het helemaal
Ik zou dit aan iemand kunnen uitleggen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan uitleggen hoe het energieverbruik in huis gemeten wordt.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energieverbruik
Alle apparaten in huis gebruiken iedere seconde energie en die energie kost geld, daarom wordt het totale energieverbruik van een huishouden afgelezen met een kWh-meter.

De kWh-meter moet jij later kunnen aflezen om de meterstand door te geven.


Energie
E
kilowattuur
kWh

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


In de meterkast van elk
huis zit een kWh-meter.
Wat meet deze meter?
A
de stroom die je verbruikt
B
het vermogen dat je verbruikt
C
de elektrische energie die je verbruikt
D
de spanning die je verbruikt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joost leest iedere maand de meterstand op de kWh-meter af. De meter gaf op 1 februari een waarde van 124750 kWh aan en op 1 maart een waarde van 125103 kWh. Bereken hoeveel energie in februari verbruikt is.

Slide 15 - Open vraag

353 kwh
Maak opdracht 5

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen 1.3
  1. Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Je kan uitleggen hoe het energieverbruik in huis gemeten wordt.
Ik snap er niks van
Ik snap het een beetje
Ik snap het best goed
Ik snap het helemaal
Ik zou dit aan iemand kunnen uitleggen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De belangrijke begrippen nog even op een rijtje...
  • Stroomsterkte: stroom loopt door een draad en geeft energie af aan een apparaat. Hoe sneller de stroom door een draad gaat hoe hoger de stroomsterkte.
  • Spanning: de spanningsbron zorgt ervoor dat de stroom gaat lopen en levert energie. Het is de motor van de stroomkring.
  • Vermogen: het vermogen geeft aan hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
  • Energie: 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

P = U x I
P = vermogen                  in watt (W)
U = spanning                   in volt (V)
I = stroomsterkte           in ampère (A)






De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. 
Hoeveelheid stroomdeeltjes die per seconde langs komen

Slide 19 - Tekstslide

Demo lampje p = u x i checken
P = U x I
P = vermogen             in watt (W)
U = spanning              in volt (V)
I = stroomsterkte      in ampère (A)

Op een lader van een telefoon
staat 6 V en 2 A. Hoe groot is
Het het vermogen van deze lader?




Gegeven
Gevraagd
Oplossing

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord
gegeven     U = 6 V
                        I   = 2 A
gevraagd    P = ? W
oplossing    P  =   U  x I   =   6  x 2  = 12 W

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met vermogen
Opdracht 1 en 2 samen
Opdracht 3 en 4 zelfstandig

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

P = U x I
Het kan zijn dat je niet het vermogen (P) moet berekenen, maar bijvoorbeeld de spanning. 

Hiervoor kan je de driehoek hiernaast gebruiken.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met vermogen
Opdracht 5 en 6 samen
Opdracht 7 t/m 12 zelfstandig

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kilo- en milli-
Soms staan je gegeven nog niet in de goede eenheid. Dan moet je ze eerst nog omrekenen.

Kilo 1000 x zo groot
Milli 1000 x zo klein

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met vermogen
Opdracht 13 samen
Opdracht 14 zelfstandig

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op een fietslampje staat 0,3 A en 15 V
Bereken het vermogen van dat lampje.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

E = P x t
E = energieverbruik        in kilowattuur (kWh)
P = vermogen                    in kilowatt (kW)
t = tijd                                    in uur (h)


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

E = P x t
E = energieverbruik        in kilowattuur (kWh)
P = vermogen                    in kilowatt (kW)
t = tijd                                    in uur (h)

Een lamp met een vermogen van 15W 
brandt de hele avond (18:00 - 23:00)
Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Gegeven
Gevraagd
Oplossing

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord
gegeven     P = 15 W = 0,015 kW
                        t = 5 h
gevraagd    E = ? kWh
oplossing    E  =   P  x t   =   0,015  x 5  = 0,075 kWh

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een telefoon moet om op te laden 3 uur aan de lader. De lader heeft een vermogen van 10 W. Hoeveel energie gaat er in die tijd in de telefoon?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op een zaklamp staat: 50 V en 2 A. De zaklamp staat 10 uren aan. Bereken de energie die deze zaklamp verbruikt in die tijd.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Opdrachten of proefjes maken

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord:

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen 1.3
  1. Je kunt drie manieren noemen waarop een huis warmte verliest aan de omgeving
  2. Je kunt uitrekenen hoeveel de bewoners door isolatie kunnen besparen in m3 aardgas en in euro’s
Ik snap er niks van
Ik snap het een beetje
Ik snap het best goed
Ik snap het helemaal
Ik zou dit aan iemand kunnen uitleggen

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies