Les 2 - Werkwoorden gecombineerd

Les 2
Werkwoorden: 
Sterke en onregelmatige werkwoorden
Werkwoordspelling gecombineerd
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 2
Werkwoorden: 
Sterke en onregelmatige werkwoorden
Werkwoordspelling gecombineerd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les
Aan het einde van deze les kun je:
  • Vertellen wat sterke en onregelmatige werkwoorden zijn en deze goed schrijven;
  • Herkennen in welke tijd verschillende zinnen staan en daar de juiste werkwoordsvorm op aanpassen;
  • De werkwoorden in de verschillende tijden op de juiste manier gebruiken en schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Klankverandering in de verleden tijd, dus lopen-liep, kijken-keek, schrikken-schrok.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onregelmatige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn in hun vervoeging onregelmatig, zoals hebben, zijn, kunnen, mogen zullen en willen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zullen:
ik zal
jij zult
hij zal
vt.
ik zou
jij zou
hij zou
wij zouden

willen:
ik wil
jij wilt
zij wil
vt.
ik wilde
jij wilde
zij wilde
wij wilden en nooit.... wouden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij zegt dat hij naar huis (willen).
A
wilt
B
wil

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw, ik (zullen) het morgen echt doen!
A
zal
B
zou

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wist echt niet dat zij niet mee (willen) doen (vt).
A
wouden
B
wilden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
verwoestte
B
verwoeste
C
verwoesten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het vliegtuig stortte neer.
"stortte" is een ...
A
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herkennen van de tijd.
Gebruik de tegenwoordige tijd, tenzij uit de zin blijkt dat je de verleden tijd of het voltooide deelwoord moet gebruiken. 

  • Verleden tijd herken je aan woorden als: vroeger, gisteren, eerder, vorige week, toen, enz.
  • Bij de voltooide tijd heeft een zin een hulpwerkwoord (vorm van hebben, zijn, worden) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord is in die zinnen altijd de persoonsvorm. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Je kunt de persoonsvorm vinden door een zin vragend te maken. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Hij heeft nog niet betaald. Heeft hij nog niet betaald? 

Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zitten. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
  • Waarom loopt hij altijd zo snel? Waarom liep hij altijd zo snel?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm of niet?
Is het in te vullen werkwoord de persoonsvorm? Gebruik dan de regels van de tegenwoordige tijd of verleden tijd.

Is het in te vullen werkwoord niet de persoonsvorm? Gebruik dan de regels van de voltooide tijd of het werkwoord is gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(springen) Toen ik even niet keek, ........... de sprinkhaan snel weg.
A
springt
B
springen
C
sprongen
D
sprong

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(leiden) Jan heeft hen expres de verkeerde kant op ..........
A
geleid
B
geleit
C
geleden
D
geleidt

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(vertrouwen) Waarom ............ je me niet?
A
vertrouwt
B
vertrouw
C
vertrouwde

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(broeden) Het pimpelmeesje ............ toen zijn eieren uit.
A
broedt
B
broede
C
broedde
D
broeden

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(regenen) Het heeft volgens mij nog nooit zo hard .........
A
regent
B
geregend
C
geregent
D
geregendt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkvorm
  • Lees de tekst en bedenk welke vorm van het werkwoord op de puntjes moet komen te staan;
  • Zoek in de klas het juiste kaartje bij de bijbehorende opdracht en bekijk welk werkwoord juist vervoegd is;
  • Schrijf de letter die in het groen op het kaartje staat op bij de juiste vraag;
  • Als je alle 20 antwoorden hebt genoteerd op jouw blad, ga je met jouw blad naar jouw docent;
  • De letters die jij als antwoord hebt, klik je in die volgorde aan op de online xylofoon;
  • Welk bekend liedje hoor je?

Slide 26 - Tekstslide

https://playxylo.com/
Opdrachten deze week
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | sterke en onregelmatige werkwoorden | opdracht 4 en 5
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | werkwoordspelling gecombineerd | opdracht 4 en 5

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies