Les 3 - Werkwoorden gecombineerd

Les 3
Werkwoorden: 
Werkwoordspelling gecombineerd
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 3
Werkwoorden: 
Werkwoordspelling gecombineerd

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van deze les kun je:
  • Herkennen in welke tijd verschillende zinnen staan en daar de juiste werkwoordsvorm op aanpassen;
  • De werkwoorden in de verschillende tijden op de juiste manier gebruiken en schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 3 - Quizvraag

Herkennen van de tijd.
Gebruik de tegenwoordige tijd, tenzij uit de zin blijkt dat je de verleden tijd of het voltooide deelwoord moet gebruiken. 

  • Verleden tijd herken je aan woorden als: vroeger, gisteren, eerder, vorige week, toen, enz.
  • Bij de voltooide tijd heeft een zin een hulpwerkwoord (vorm van hebben, zijn, worden) en een voltooid deelwoord dat begint met ge,be,ver

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Je kunt de persoonsvorm vinden door een zin vragend te maken. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Hij heeft nog niet betaald. Heeft hij nog niet betaald? 

Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zitten. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
  • Waarom loopt hij altijd zo snel? Waarom liep hij altijd zo snel?

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm of niet?
Is het in te vullen werkwoord de persoonsvorm? Gebruik dan de regels van de tegenwoordige tijd of verleden tijd.

Is het in te vullen werkwoord niet de persoonsvorm? Gebruik dan de regels van de voltooide tijd ('t ex- kofschip)

Slide 6 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(springen) Toen ik even niet keek, ........... de sprinkhaan snel weg.
A
springt
B
springen
C
sprongen
D
sprong

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(leiden) Jan heeft hen expres de verkeerde kant op ..........
A
geleid
B
geleit
C
geleden
D
geleidt

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(broeden) Het pimpelmeesje ............ toen zijn eieren uit.
A
broedt
B
broede
C
broedde
D
broeden

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(regenen) Het heeft volgens mij nog nooit zo hard .........
A
regent
B
geregend
C
geregent
D
geregendt

Slide 10 - Quizvraag

Opdrachten deze week
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | werkwoordspelling gecombineerd | opdracht 4 en 5

Slide 11 - Tekstslide