Oefentoets- laatste voorbereiding

Oefentoets
Hoofdstuk 3 Lezen en Woordenschat
Hoofdstuk 4 Lezen en Woordenschat
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets
Hoofdstuk 3 Lezen en Woordenschat
Hoofdstuk 4 Lezen en Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Verbanden en signaalwoorden (1)

In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. Er zijn verschillende soorten verbanden.

Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of een dubbele punt (:).
Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant. Bijvoorbeeld:
De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.

Slide 2 - Tekstslide

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
Een hobby kan heel veel plezier brengen, maar een hobby kan ook nadelen hebben.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 3 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
Smoothies zijn lekker en ze zien er kleurrijk uit.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 4 - Quizvraag

Verbanden en signaalwoorden (2)

Twee verbanden die in een tekst kunnen voorkomen, heb je al geleerd in het vorige hoofdstuk: opsomming en tegenstelling. Hier volgen nog twee verbanden en de signaalwoorden die daarbij horen.
Een voorbeeld herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere. Bijvoorbeeld:
– Sommige mensen houden juist van actieve vakanties. Zo gaan steeds meer vakantiegangers fietsen, wintersporten, diepzeeduiken of bergbeklimmen.

Een oorzaak – gevolg herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van. Bijvoorbeeld:
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
Oorzaak: brug open
Gevolg: Peter komt te laat.


Slide 5 - Tekstslide

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
Er zijn allerlei soorten hobby's, zoals: zwemmen, breien, vioolspelen en korfballen.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 6 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
De trein had een half uur vertraging, doordat het spoor versperd was.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 7 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
De brug stond open, waardoor de leerling vijf minuten te laat kwam.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 8 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in de volgende zin:
Als je aan kinderen vraagt wat ze later willen worden, noemen ze vaak beroepen zoals politieagent, piloot of meester.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Oorzaak-gevolg

Slide 9 - Quizvraag

Wat staat er: figuurlijk taalgebruik
In teksten kom je vaak zinnen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. Bijvoorbeeld:
Hij heeft voor weinig geld een rashond op de kop getikt.
Hij heeft de rashond niet op zijn kop geslagen, maar hij heeft voor weinig geld een rashond gekocht.

Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent. Lees de tekst zorgvuldig en vraag je af: bedoelt de schrijver het letterlijk, dus precies zoals het er staat? Als dat niet zo is, lees dan de zinnen eromheen om de betekenis te vinden.

Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in een (online)-woordenboek. Zoek bij het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking.
Bijvoorbeeld: over smaak valt niet te twisten
Je zoekt in het woordenboek bij smaak.


Slide 10 - Tekstslide

Welke woorden zijn figuurlijk gebruikt:
Scheerschuim, lezenvloeistof en knutsellijm vliegen de winkels uit.

Slide 11 - Open vraag

Welke woorden zijn figuurlijk gebruikt:
Fietser ziet auto over het hoofd en belandt op de voorruit.

Slide 12 - Open vraag

Welke woorden zijn figuurlijk gebruikt:
Vrijwilligers in het zonnetje gezet door Rode Kruis.

Slide 13 - Open vraag

Welke woorden zijn figuurlijk gebruikt:
Buitenlandse zwerfhonden zijn in trek

Slide 14 - Open vraag

Verander het woord, zodat het past in de zin.
verklaart Wetenschappers konden niet ____
waardoor het wonder gebeurde.

Slide 15 - Open vraag

Verander het woord, zodat het past in de zin.
nadelige De batterij van dit toestel is snel leeg.
Dat vind ik een groot__________

Slide 16 - Open vraag

Verander het woord, zodat het past in de zin.
perfecte De poster hangt nu helemaal recht. Dat
heb je ____ gedaan.

Slide 17 - Open vraag

Wat staat er: woorden met meerdere betekenissen

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen. Daardoor kun je in de war raken. Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoeld. Bijvoorbeeld:
 De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het vooral knap dat hij het lied zelf geschreven heeft.
Prijzen is hier niet het meervoud van prijs (hoeveel iets kost of iets wat je kunt winnen). Prijzen is hier een werkwoord dat betekent: zeggen dat iemand of iets heel goed is.

Als je een (online)woordenboek gebruikt, moet je goed kijken welke betekenis in de zin past. Bijvoorbeeld:
alternatief = 1 andere mogelijkheid; 2 anders dan anders, apart
Als er veel files staan, is de trein een goed alternatief voor de auto. = betekenis 1
– Ik vind het wel leuk dat Laura zich zo alternatief kleedt. = betekenis 2

Slide 18 - Tekstslide

Noem een woord dat meerdere betekenissen heeft.

Slide 19 - Open vraag

Zoek het tegenovergestelde woord:
Ik weet exact hoe laat het is.
A
Bijzondere
B
Gedeeltelijk
C
Gemakkelijk
D
Ongeveer

Slide 20 - Quizvraag

Zoek het tegenovergestelde woord:
De som is gecompliceerd.
A
Bijzondere
B
Gedeeltelijk
C
Gemakkelijk
D
Ongeveer

Slide 21 - Quizvraag

Zoek het tegenovergestelde woord:
Ik begrijp het volledig.
A
Bijzondere
B
Gedeeltelijk
C
Gemakkelijk
D
Ongeveer

Slide 22 - Quizvraag

Zoek het tegenovergestelde woord:
Het is vandaag een doorsnee dag.
A
Bijzondere
B
Gedeeltelijk
C
Gemakkelijk
D
Ongeveer

Slide 23 - Quizvraag