week 4, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsels, voltooid deelwoord, klankvast en klankveranderend voltooid deelwoord, herhaling en opsomming.

Taalverzorging en schrijfvaardigheid
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging en schrijfvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:                                      90 min
  • Inloop
  • Lesopening

Klassikaal aan het werk: 
hfdst. 9, gramm., 3 

Zelfstandig aan het werk: 
hfdst. 9, opdracht 9, 11, 14, 15, 17, 20 en eventueel 27.  
Evaluatie en reflectie ( 5 min) 




Doelen van de les: 
  • Je kan wat een bijvoeglijk naamwoord is.  
  • Je weet wat voorzetsels zijn. 
  • Je weet wat een voltooid deelwoord is. 
  • Hebben we geoefend met bijzonder taalgebruik als herhaling en opsomming. 

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bnw) 

Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord (dier, ding, mens).


Kan voor of achter het znw staan


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 3 - Tekstslide

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 4 - Quizvraag

znw en bnw





Online: hoofdstuk 9, grammatica, opdracht 3 samen
individueel 4, 17 en 20. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels
= over voorzetsels.

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 8 - Quizvraag

Een voorzetsel geeft een tijd, plaats of richting aan. 

Plaats: in, naast, op mijn kast.
Tijd: na, voor, tijdens de vakantie.
Richting: op, bij, naar het schoolplein. 


Online: hfdst. 9, opdracht 9 en 11.

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord. 

Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm waaruit blijkt dat iets al gedaan is --> het is "voltooid". 



- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het einde van een zin en begint vaak met ge-, be-, ver-, er-, her-of ont-. 





Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord bij klankvaste ww

Eindigt op -t of -d. Zelfde letter als die je hoort in de verleden tijd. 

Hele werkwoord: maken, pakken, gapen.
Pv verleden tijd: maakte, pakte, gaapte.

Vdw: gemaakt, gepakt, gegaapt



Hele werkwoord: lopen, slapen, worden.
Pv verleden tijd: liep, sliep, werd.

Vdw: 

 Voorbeelden van klankvaste (zwakke) werkwoorden in verleden tijd:




De persoonsvorm in de verleden tijd is dan de ik-vorm +te of +de.



Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord bij klankveranderende ww

Hier hoor je hoe je het moet spellen als je het hardop zegt. 


Hele werkwoord: lopen, slapen, brengen.
Pv verleden tijd: liep, sliep, bracht.

Vdw: gelopen, geslapen, gebracht. 





De persoonsvorm in de verleden tijd is dan de ik-vorm +te of +de.



Slide 12 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 13 - Open vraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 15 - Quizvraag

Voltooid deelwoord opdrachten
Online: hfdst. 9, spelling, opdracht 14.

Slide 16 - Tekstslide

Bijzonder taalgebruik
Herhaling: je herhaalt woorden of zinnen of je zegt meerdere keren hetzelfde, maar steeds net iets anders. 

Opsomming: je zet een aantal dingen op een rij of noemt ze na elkaar op. 

Extra opdracht: hfdst. 9, formuleren, opdracht 27.

Slide 17 - Tekstslide

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is?
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 18 - Quizvraag

Ik weet welke voorzetsels er zijn.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb geoefend met voltooid deelwoorden.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Ik weet wat het verschil is tussen een opsomming en een herhaling.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag