Spelling les 3 herhaling

Vrijdag
13 september
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vrijdag
13 september

Slide 1 - Tekstslide

13-9-2023
  • Herhaling
  • Quiz
  • (Huiswerk)

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuis
antwoord
eet
jij/je/u
verhuist
antwoordt
eet
hij/zij/het
verhuist
antwoordt
eet
wij/jullie/zij
verhuizen
antwoorden
eten
... jij?
Verhuis jij?
Antwoord jij?
Eet jij?

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm Verleden Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuisde
antwoordde
at
jij/je/u
verhuisde
antwoordde
at
hij/zij/het
verhuisde
antwoordde
at
wij/jullie/zij
verhuisden
antwoordden
aten
... jij?
Verhuisde jij?
Antwoordde jij?
At jij?

Slide 4 - Tekstslide

Hij ___________ (onthouden) alles wat ik vertel.
A
onthoud
B
onthout
C
onthoudt

Slide 5 - Quizvraag

Het hout is __________ (afbranden)
A
afgebrandt.
B
afgebrand.
C
afgebrant.

Slide 6 - Quizvraag

Erik en Marwa ___________ (bedienen) de gasten.
A
bedient
B
bediend
C
bedienen

Slide 7 - Quizvraag

Zij __________ (vinden) dat hij een mooie jongen is.
A
vind
B
vindt
C
vinden

Slide 8 - Quizvraag

Zij heeft het huis __________ verven.
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 9 - Quizvraag

_________ (houden) jij ook zo van werkwoordspelling?
A
Houd
B
Houdt

Slide 10 - Quizvraag

Hij _______ (niezen) toen hij peper in zijn neus kreeg.
A
niestte
B
nieste
C
niesde
D
niesden

Slide 11 - Quizvraag

Gisteren _____________ (begeleiden) mijn vader en moeder de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleidden

Slide 12 - Quizvraag

Voltooid deelwoord



Klankvaste werkwoorden eindigen meestal op een -d of een -t.
Hoe kom je daar achter?
1. Soms hoor je het.
2. Regel van 't Kofschip.

Slide 13 - Tekstslide

1. Soms hoor je het.

Slide 14 - Tekstslide

2. Regel van 't Kofschip.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 21 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Wat is het nu?
  • Waarom heet het zo?

Slide 22 - Tekstslide

Schrijfregels bnw
  • Hoofdregel: zo kort mogelijk.
  • Je schrijft dus alleen dubbele letters wanneer de uitspraak anders verandert.
  • Over het algemeen plak je overal een e achter.
  • Het huis is afgebrand --> het afgebrande huis
  • Voltooid deelwoord --> bnw

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Verander naar bijvoeglijk naamwoord De bal is gevallen.
De ________ bal.

Slide 26 - Open vraag

Verander naar bijvoeglijk naamwoord
Het ijs is gesmolten.
Het _________ ijs.

Slide 27 - Open vraag

Verander naar bijvoeglijk naamwoord
De schipbreukeling is gered.
Een ____ schipbreukeling.

Slide 28 - Open vraag

Verander naar bijvoeglijk naamwoord
Het raamkozijn is geverfd.
Het ___ raamkozijn.

Slide 29 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord in:
De paspop is aangekleed
De ___ paspop.

Slide 30 - Open vraag

Verzin zelf een zinnetje met een bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord.

Slide 31 - Open vraag

Samengevat:
  • Bijvoeglijk nw zegt iets over een zelfstandig nw.
  • Hoofdregel: zo kort mogelijk
  • Over het algemeen plak je over een e achter
  • Let op! Het woord moet wel uit te spreken zijn, anders een medeklinker verdubbelen (de geredde man).
  • Eindigt een vdw op -en, schrijf je het bnw hetzelfde (de gebakken taart).

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Regels
Meestal -en of -s achter het woord
Bord - Borden
Tafel - Tafels
Soms klinker weghalen of toevoegen
vraag – vragen
blik – blikken
Verkeerde uitspraak? Schrijf je ’s.
Je schrijft ook ’s bij woorden die eindigen op y na een medeklinker.
opa – opa’s
ski – ski’s
hobby – hobby’s
Een f wordt vaak een v.
Een s wordt vaak een z.
golf – golven
buis – buizen
(maar: kaars – kaarsen)

Slide 34 - Tekstslide

Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.
zee – zeeën
Soms op een andere manier. Meestal hoor je het wel hoe.
blad – bladeren
schip – schepen
Soms kun je het meervoud op twee manieren schrijven.
musea/museums
vitaminen/vitamines
appels/appelen
Van sommige woorden bestaat alleen een enkelvoud.
sla, muziek, rijst
Van sommige woorden bestaat alleen een meervoud.
kleren, paprikachips hersenen/hersens

Slide 35 - Tekstslide

Samengevat
Er zijn vele regels voor het schrijven van meervoud. Maak de opdrachten samen met de theorie ernaast. 

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het meervoud van:

marktkraam
A
marktkraamen
B
marktkraams
C
marktkramen
D
marktkram

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:

kiwi
A
kiwi's
B
kiwies
C
kiwy's
D
kiwis

Slide 38 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 39 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 40 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van technologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
buis
A
buisen
B
buizen

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het meervoud van knie?
A
knieën
B
kniën

Slide 43 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
ei
A
eis
B
eien
C
eiën
D
eieren

Slide 44 - Quizvraag

Huiswerk
Wat? 

Spelling blok 4: 4.8
Cambiumned.nl spelling werkwoordsvormen
Wanneer?
Dinsdag, 8e uur
Leren?
Theorie Spelling blok 1, 2 + 3
Hoe?
Zachte praattoon met buurman/buurvrouw
Klaar?
Iets voor jezelf

Slide 45 - Tekstslide