Economisch bekeken - H5.4 Budgetteren - B

5.4 Budgetteren (B)
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5.4 Budgetteren (B)

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Gatentekst
Goed omgaan met geld begint met het bepalen van je
1) _______. Dat betekent dat je eerst moet bepalen wat voor jou de belangrijkste dingen, bijvoorbeeld de spullen die je elke dag nodig hebt, zoals eten en schoonmaakspullen. Dat worden ook wel 2) _______ genoemd. Dingen die je 1 keer kan gebruiken noem je 3) _______. Ook moet je geld sparen voor spullen die langer meegaan, zoals meubels of huishoudelijke apparaten. Dat noemen we 4) _______. Als er daarna nog geld over is, kun je dat uitgeven aan 5) _______, zoals een hobby, een leuk uitje of nieuwe kleding. Maar zorg er wel voor dat je genoeg geld overhoudt voor de belangrijke dingen, want die gaan voor!
Vul in in de tekst!
  • Huishoudelijke
     uitgaven
  • Prioriteiten
  • Verbruiksgoederen
  • Persoonlijke
     uitgaven
  • Duurzame
     gebruiksgoederen

Slide 3 - Tekstslide

Gatentekst
Goed omgaan met geld begint met het bepalen van je
PRIORITEITEN. Dat betekent dat je eerst moet bepalen wat voor jou de belangrijkste dingen, bijvoorbeeld de spullen die je elke dag nodig hebt, zoals eten en schoonmaakspullen. Dat worden ook wel HUISHOUDELIJKE UITGAVEN genoemd. Dingen die je 1 keer kan gebruiken noem je VERBRUIKSGOEDEREN. Ook moet je geld sparen voor spullen die langer meegaan, zoals meubels of huishoudelijke apparaten. Dat noemen we DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN. Als er daarna nog geld over is, kun je dat uitgeven aan PERSOONLIJKE UITGAVEN, zoals een hobby, een leuk uitje of nieuwe kleding. Maar zorg er wel voor dat je genoeg geld overhoudt voor de belangrijke dingen, want die gaan voor!

Slide 4 - Tekstslide

Gatentekst
1) _______ zijn kosten die je regelmatig moet betalen, bijvoorbeeld per maand. Voorbeelden hiervan zijn de huur, de hypotheek, de zorgverzekering, het gas en het licht. 2) _______  zijn kosten die af en toe voorkomen, zoals een cadeau voor een verjaardag of een reparatie aan de auto. Voor deze uitgaven moet je geld sparen. Je kan er voor kiezen om vaste lasten automatisch te betalen. Dat noemen we een 3) _______ en betekent dat je betalingen automatisch laat afschrijven van je bankrekening. Je moet wel voldoende saldo hebben voor de afschrijving. Grote uitgaven voor spullen die lang meegaan noemen we 4) _______ .
Vul in in de tekst!
  • Automatische       incasso
  • Duurzame           gebruiksgoederen
  • Vaste lasten
  • Incidentele lasten

Slide 5 - Tekstslide

Gatentekst
VASTE LASTEN zijn kosten die je regelmatig moet betalen, bijvoorbeeld per maand. Voorbeelden hiervan zijn de huur, de hypotheek, de zorgverzekering, het gas en het licht. INCIDENTELE LASTEN zijn kosten die af en toe voorkomen, zoals een cadeau voor een verjaardag of een reparatie aan de auto. Voor deze uitgaven moet je geld sparen. Je kan er voor kiezen om vaste lasten automatisch te betalen. Dat noemen we een AUTOMATISCHE INCASSO en betekent dat je betalingen automatisch laat afschrijven van je bankrekening. Je moet wel voldoende saldo hebben voor de afschrijving. Grote uitgaven voor spullen die lang meegaan noemen we DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN.

Slide 6 - Tekstslide

Gatentekst
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je
3) _______
in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we 6) _______.
Vul in in de tekst!
  • Interen
  • Budget
  • Duurzame
     gebruiksgoederen
  • Sparen
  • Incidentele
     uitgaven
  • Budgetteren

Slide 7 - Tekstslide

Gatentekst
Een BUDGET stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan SPAREN. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je
INTEREN in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te BUDGETTEREN en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we
INCIDENTELE UITGAVEN. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN.

Slide 8 - Tekstslide

5.4 Budgetteren (B)

Slide 9 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • uitleggen wat budgetteren is.
  • aangeven hoe je inkomsten en uitgaven op elkaar af kunt stemmen.
Wat gaan we leren?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

  • Een budget is een bedrag
      waarvan je een bepaald
      soort uitgaven moet doen.
  • Het budget word
      vastgesteld op basis van je
      inkomen en de uitgaven die je van
      het budget wilt betalen.


Budget
€ 50,-
€ 100,-
€ 900,-

Slide 12 - Tekstslide

Begroting & budgetteren
  • Een begroting is een overzicht
     van inkomsten en uitgaven die je
     verwacht.
  • Als er iets verandert in je
     inkomsten of uitgaven,
     bijvoorbeeld als je meer loon krijgt
     of de vaste lasten stijgen, dan ga
     je opnieuw budgetteren.
Begroting

Slide 13 - Tekstslide

Begroting & budgetteren
Minder geld uitgeven wordt ook wel bezuinigen genoemd.

Hoe kun je bezuinigen?
  • Goedkoper inkopen (uitverkoop, koopjes
     jagen).
  • Minder kopen (minder luxeartikelen)
  • Aankopen uitstellen.
Wat kan ik doen als ik niet uitkom?

Slide 14 - Tekstslide

VRAGEN?

Slide 15 - Tekstslide

OPDRACHTEN
  • Maak de opgaven 1 t/m 16 op bladzijde 20 en 21.
  • Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn
     opgave 17 t/m 33 op bladzijde 21 en 22.




  • Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen!



timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

OPDRACHT

Slide 17 - Tekstslide

OPDRACHT

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken opgaven 1 t/m 33 van hoofdstuk 5.4 budgetten op bladzijde 20 t/m 22.

Huiswerk

Slide 19 - Tekstslide

Bedankt en succes vandaag!

Slide 20 - Tekstslide