Je weet wat je moet doen om de leerdoelen te behalen
- Ik kan lijdende en bedrijvende zinnen van elkaar onderscheiden.
- Ik kan het bnw in een zin met een kww benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
extra opdracht
Is deze gemaakt?
Wie nog niet? Graag inleveren via Its Learning!
Stappenplan leerdoelen inleveren en evalueren
Slide 3 - Tekstslide
doel deze les
- Ik kan vragende, aanwijzende, betrekkelijk en onbepaalde voornaamwoorden benoemen.
- Ik kan telwoorden benoemen.
Slide 4 - Tekstslide
let op maken rest weektaak
opdracht 7, 10,11,12 en 13 vanaf blz. 132.
Slide 5 - Tekstslide
Spelling
Maken in de les werkwoordspelling extra opdrachten en inleveren bij docent.
Klaar?
lezen gele blok blz. 140en 141
weektaak maken
Opdr. 1, 2, 3, 6 vanaf blz. 138
Slide 6 - Tekstslide
weektaak:
Maken:
Opdr. 1, 2, 3, 6 + extra opdr. werkwoordspelling
Let op ook nog van vorige week opdrachten nog maken?
Slide 7 - Tekstslide
nakijken weektaak in clusteruur
Maken:
Opdr. 3, 4 + extra opdracht wwg/nwg
Heb je ook de stappen gevolgd voor jezelf gevolgd?
Dit helpt je om de leerdoelen te behalen!
Gebruik je stappenplan!
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
aan de slag in de les
1. wil je vzv herhalen en oefenen dan maak je opdracht 1
2. weet je hoe je het vzv kunt vinden in de tekst dan mag je beginnen met opdracht 2
3. oefenen met toepassen? maken opdracht 3
4. uitdaging: maken opdracht 4
Slide 10 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)
ZWOBBELS
Slide 11 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 12 - Tekstslide
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 13 - Tekstslide
zinnen in bedrijvende of lijdende vorm
- Waarom moeten we dit weten?
- Actieve zinnen zijn vaak makkelijker te lezen en te begrijpen
- Vlotter in taalgebruik
Hoe gaan we dit leren?
Slide 14 - Tekstslide
stappenplan om het leerdoel te behalen
Voorbereiding:
Stap 1: je weet wat de werkwoordstijden zijn zoals geleerd in H2 op blz. 80 OTT, OVT, VTT, VVT (maak een samenvatting, en herhaal opdracht 7)
Stap 2: weet je nog hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden in zinnen? (Wie of wat + ow + gez) (diegene of datgene die de werking van het ww ondergaat, Ik koop brood.)
Slide 15 - Tekstslide
Stap 3: Lezen gele blokje op blz. 131. Maak eventueel een overzichtje voor jezelf. Oefen met opdracht 5.
Stap 4: Luister naar de uitleg van de docent en maak aantekeningen. We bespreken opdracht 5.
Slide 16 - Tekstslide
bedrijvende vorm/actieve vorm
De verkoopster geeft het bonnetje aan de klant
de verkoopster = ow,
de verkoopster doet iets
de verkoopster voert de handeling uit
Slide 17 - Tekstslide
lijdende vorm/passieve vorm
Het bonnetje wordt aan de verkoopster gegeven
het bonnetje = ow,
met het bonnetje wordt iets gedaan, het doet zelf niets
het onderwerp ondergaat de handeling
zin staat in de lijdende/passieve vorm
Slide 18 - Tekstslide
actieve (bedrijvende) zin
Een actieve zin is korter;
Een actieve zin heeft de handeling als persoonsvorm;
Een actieve zin heeft als onderwerp degene die handelt.
Slide 19 - Tekstslide
Soms kun je prima een lijdende vorm gebruiken:
Als degene die handelt onbekend of voor de context niet zo belangrijk is
Er is al drie keer ingebroken bij de buren.
Mama wordt morgen geopereerd.
Er zijn wijzigingen in het besturingssysteem aangebracht.
Slide 20 - Tekstslide
Als je de 'schuldige' wilt beschermen of verzwijgen
De kliko is niet buitengezet. (passief) (ipv: Ik heb de kliko niet buitengezet, actief)
Het proefwerk is slecht gemaakt. (passief) (ipv: Ik heb slecht lesgegeven, actief)
Slide 21 - Tekstslide
In een ACTIEVE ZIN (ook wel 'bedrijvende zin') verricht het onderwerp de handeling.
Ik maak het proefwerk goed.
Gordon heeft de soep door de afvoer gegooid.
In een PASSIEVE ZIN (ook wel 'lijdende zin') ondergaat het onderwerp de handeling,
EEN PASSIEVE ZIN HEEFT DUS NOOIT EEN LIJDEND VOORWERP
Slide 22 - Tekstslide
Opdracht 5
1 bedrijvende vorm vtt 2 lijdende vorm ovt
3 bedrijvende vorm ott 4 lijdende vorm vtt
5 lijdende vorm ott 6 lijdende vorm vvt
Slide 23 - Tekstslide
vr.vnw, aanw.vnw, betr.vnw, onbep.vnw en telw.
Leer het overzicht voor de volgende les.
oefenen op cambiumned
Slide 24 - Tekstslide
Evaluatie en volgende les
Hoe ging de les voor jou?
Wat heb je nodig om aan de slag te kunnen? Heb je nog tips en of tops?
Volgende les:
je leerdoelenkaart heb je ingevuld en laat
je zien
Herhalen woordsoortbenoeming
Slide 25 - Tekstslide
aan de slag in de les
1. wil je vzv herhalen en oefenen dan maak je opdracht 1
2. weet je hoe je het vzv kunt vinden in de tekst dan mag je beginnen met opdracht 2
3. oefenen met toepassen? maken opdracht 3
4. uitdaging: maken opdracht 4
Slide 26 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)
ZWOBBELS
Slide 27 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 28 - Tekstslide
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 29 - Tekstslide
zinnen in bedrijvende of lijdende vorm
- Waarom moeten we dit weten?
- Actieve zinnen zijn vaak makkelijker te lezen en te begrijpen
- Vlotter in taalgebruik
Hoe gaan we dit leren?
Slide 30 - Tekstslide
stappenplan om het leerdoel te behalen
Voorbereiding:
Stap 1: je weet wat de werkwoordstijden zijn zoals geleerd in H2 op blz. 80 OTT, OVT, VTT, VVT (maak een samenvatting, en herhaal opdracht 7)
Stap 2: weet je nog hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden in zinnen? (Wie of wat + ow + gez) (diegene of datgene die de werking van het ww ondergaat, Ik koop brood.)
Slide 31 - Tekstslide
Stap 3: Lezen gele blokje op blz. 131. Maak eventueel een overzichtje voor jezelf. Oefen met opdracht 5.
Stap 4: Luister naar de uitleg van de docent en maak aantekeningen. We bespreken opdracht 5.
Slide 32 - Tekstslide
bedrijvende vorm/actieve vorm
De verkoopster geeft het bonnetje aan de klant
de verkoopster = ow,
de verkoopster doet iets
de verkoopster voert de handeling uit
Slide 33 - Tekstslide
lijdende vorm/passieve vorm
Het bonnetje wordt aan de verkoopster gegeven
het bonnetje = ow,
met het bonnetje wordt iets gedaan, het doet zelf niets
het onderwerp ondergaat de handeling
zin staat in de lijdende/passieve vorm
Slide 34 - Tekstslide
actieve (bedrijvende) zin
Een actieve zin is korter;
Een actieve zin heeft de handeling als persoonsvorm;
Een actieve zin heeft als onderwerp degene die handelt.
Slide 35 - Tekstslide
Soms kun je prima een lijdende vorm gebruiken:
Als degene die handelt onbekend of voor de context niet zo belangrijk is
Er is al drie keer ingebroken bij de buren.
Mama wordt morgen geopereerd.
Er zijn wijzigingen in het besturingssysteem aangebracht.
Slide 36 - Tekstslide
Als je de 'schuldige' wilt beschermen of verzwijgen
De kliko is niet buitengezet. (passief) (ipv: Ik heb de kliko niet buitengezet, actief)
Het proefwerk is slecht gemaakt. (passief) (ipv: Ik heb slecht lesgegeven, actief)
Slide 37 - Tekstslide
In een ACTIEVE ZIN (ook wel 'bedrijvende zin') verricht het onderwerp de handeling.
Ik maak het proefwerk goed.
Gordon heeft de soep door de afvoer gegooid.
In een PASSIEVE ZIN (ook wel 'lijdende zin') ondergaat het onderwerp de handeling,
EEN PASSIEVE ZIN HEEFT DUS NOOIT EEN LIJDEND VOORWERP
Slide 38 - Tekstslide
Opdracht 5
1 bedrijvende vorm vtt 2 lijdende vorm ovt
3 bedrijvende vorm ott 4 lijdende vorm vtt
5 lijdende vorm ott 6 lijdende vorm vvt
Slide 39 - Tekstslide
vr.vnw, aanw.vnw, betr.vnw, onbep.vnw en telw.
Leer het overzicht voor de volgende les.
oefenen op cambiumned
Slide 40 - Tekstslide
Evaluatie en volgende les
Hoe ging de les voor jou?
Wat heb je nodig om aan de slag te kunnen? Heb je nog tips en of tops?