Quiz argumentatie

Welkom!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Quiz theorie blok 3: argumentatie
  • Vragenronde 

Aan het einde van deze les kan je bepalen welke onderdelen van de theorie je nog goed moet bestuderen.

Slide 2 - Tekstslide

Even een terugblik:

Slide 3 - Tekstslide

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. Hierdoor zullen de files afnemen. Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie

Slide 4 - Quizvraag

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. Hierdoor zullen de files afnemen. Bovendien is het beter voor het milieu. Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie

Slide 5 - Quizvraag

'Hij weet nog niet of hij kiest voor de schaatsploeg van Beslist.nl of Activia.' Wat voor soort standpunt herken je?
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 6 - Quizvraag

'Dat solo-optreden van Jett Rebel in de Oude Kerk in lijkt me echt iets voor jou. ' Wat voor soort standpunt herken je?
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 7 - Quizvraag

'Dieselauto’s van 15 jaar en ouder zouden niet alleen in het centrum van Utrecht verboden moeten worden. ' Wat voor soort standpunt herken je?
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 8 - Quizvraag

'Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert, want er staan nog veel te weinig windmolens in Nederland.'
Wat is het standpunt?
A
Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert
B
Er staan nog veel te weinig windmolens in Nederland

Slide 9 - Quizvraag

'Ik ga liever niet mee naar Parijs, want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad.' Wat voor soort argument wordt hier gebruikt?
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 10 - Quizvraag

'Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.' Wat voor soort argument wordt hier gebruikt?
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 11 - Quizvraag

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
Feitelijke uitspraak
B
Waarderende uitspraak

Slide 12 - Quizvraag

'Maastricht is een prima stad om een dagexcursie voor CKV te organiseren. Maastricht heeft een gezellige binnenstad.​' Wat voor soort argument wordt hier gebruikt?
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Omdat de overheid veel geld kwijt is aan zorgkosten, moet roken helemaal verboden worden.

Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument

Slide 14 - Quizvraag

”Als Van Gaal zegt dat die speler zijn geld waar is, dan moet hij wel goed zijn.”
A
emotioneel argument
B
feitelijk argument
C
gezagsargument
D
ervaringsargument

Slide 15 - Quizvraag


Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument

Slide 16 - Quizvraag


Carglass: “Een sterretje
kan een barst worden.”
A
vergelijkingsargument
B
ervaringsargument
C
moreel argument
D
emotioneel argument

Slide 17 - Quizvraag


Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 18 - Quizvraag

"Laat dat maar staan, want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten."
A
veronderstelling/vermoeden
B
emotioneel argument
C
moreel argument
D
gezagsargument

Slide 19 - Quizvraag

'Ik kon me goed inleven in het verhaal: elke keer als de hoofdpersoon verdrietig was, werd ik zelf ook een beetje verdrietig.'

Wat voor soort argument is dit?
A
gezagsargument
B
emotioneel argument
C
moreel argument
D
vergelijkingsargument

Slide 20 - Quizvraag

"NRC geeft het nieuwe boek van Griek op de Beeck vier sterren. Dan zal het dus wel een goed boek zijn."
A
gezagsargument
B
nut of (on)gewenst gevolg
C
vergelijkingsargument
D
moreel argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?

Slide 22 - Open vraag

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).​
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (?) De laatste zin is een...
A
Feitelijk argument
B
Tegenargument
C
Waarderend argument
D
Weerlegging

Slide 23 - Quizvraag

Aan welke signaalwoorden kun je een standpunt herkennen?

Slide 24 - Open vraag

'Computergames kunnen een slechte invloed hebben op studieresultaten. Kijk maar naar mijn broertje: door de games komt hij niet meer aan zijn huiswerk toe.' Welk argumentatieschema herken je?
A
Voorbeelden
B
Kenmerk of eigenschap
C
Autoriteit
D
Oorzaak-gevolg

Slide 25 - Quizvraag

'Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is een vegetariër.' Welk argumentatieschema herken je?
A
Voorbeelden
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag

'Hoe kan je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.' Welk argumentatieschema herken je?
A
Voorbeelden
B
Voor- en nadelen
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg

Slide 27 - Quizvraag

'Sommige planken zijn verrot. Je kunt de schimmel erop zien zitten. Bovendien zijn de bovenste planken verkleurd, omdat de zon de vorige zomer erg hard heeft geschenen. Daarom kunnen we de schutting net zo goed helemaal vervangen.' Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Onderschikkende argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Combinatie nevenschikkend en onderschikkend
D
Enkelvoudige argumentatie

Slide 28 - Quizvraag

'Je kunt wel zien dat Joris' ouders veel geld verdienen: hun huis in Nederland staat vol met designmeubelen en ze hebben ook nog een chalet in Zwitserland' Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Onderschikkende argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Combinatie onderschikkend en nevenschikkend
D
Enkelvoudige argumentatie

Slide 29 - Quizvraag

Zijn er nog vragen/opmerkingen?

Slide 30 - Open vraag

Heel veel succes in de toetsweek!
Jullie kunnen het!

Slide 31 - Tekstslide