Relative Pronouns

Relative Pronouns
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Relative Pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warming up activity
  • Relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoord)
- Wat is een betrekkelijke voornaamwoord?
Voorbeeldzin:



  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar.
  • What are relative pronouns in English? (voor jezelf denken daarna antw. delen)

  1. Het boek wordt prachtig. Ik schrijf dat boek.
  2. Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Find out the rule: relative pronouns
Answer:
  • Who: person
  • Which: thing
  • That: thing
The blue words say something about the words in bold. 
1. Do they say something about a person, thing or possession (bezittingen)?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronouns verbindt zinnen met elkaar of geven extra informatie.
who
whose
which
that

persoon 
iets van iemand/bezittingen
Extra info/dieren/dingen
dieren/dingen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
1. Who
  •  je gebruikt who bij personen.

Voorbeeld:

The boy who works at the restaurant is nice.
The girls, who are best friends, are working together.

Slide 5 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
2. Whose
  •  je gebruikt whose om te zeggen dat iets van iemand is en bij bezittingen.

Voorbeeld:

Ray, whose job it is to clean the canteen, wasn't at work today.
I am looking for the girl whose car is blocking my front door.

Slide 6 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
3. which of 4. that
  •  je gebruikt which of that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt which als je de extra informatie kan weg laten

Voorbeeld
The hotel, which is expensive, was close to the beach.
The hotel was close to the beach.             

Slide 7 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
 4. that
  •  je gebruikt that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt that als je de extra info nodig hebt 

Voorbeeld:
The cat that is on the chair is mine.
The car that was stolen last month was found in a river.

             
Let op! That kan je alleen gebruiken in plaats van who of which als er geen komma voor staat!! 

Slide 8 - Tekstslide

grammatica invullen
connect the relative pronoun to its rule.
dingen/dieren, extra info kan je weglaten
dingen/dieren, extra info is wel nodig voor de zin
iets van iemand/ bezittingen 
personen
that
which
who
whose

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


The camera, _____ costs £100, was stolen.

A
that
B
which
C
who
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

Choose the correct relative pronoun.


This is the cat ______ followed me home.
A
who
B
that
C
which
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


That's the girl ______ bike was stolen.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


The man ______ built our house is very smart.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The house, ... roof collapsed, is gone now.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

That's the coat ... I borrowed.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I now understand the relative pronouns.......
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Deze slide heeft geen instructies