Relative pronouns & vocabulary

Relative pronouns

- Explanation Relative Pronouns
- Relative Pronouns Practice
- Vocab game chapter 5

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Relative pronouns

- Explanation Relative Pronouns
- Relative Pronouns Practice
- Vocab game chapter 5

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What do you need this lesson
  • Chromebook
  • Book B
  • A pen

And.......... a positive attitude to learn!





 

Slide 2 - Tekstslide

3 students: What do you like to do? as in an activity or hobby in your free time.

write their answer on the bord.
Now say it in a relative pronoun sentence. Example: 
 “Nicky is a boy who likes to play tennis.”

Explain who gives more information about person. It is a relative pronoun. We will learn more about this today. 

Learning goals
By the end of this class:
  • I can use relative pronouns correctly.
  • I can write simple sentences using relative pronouns.
Today's plan
  1. Warming up activity: relative pronouns
  2. Relative pronouns explanation 
  3. Interactive quiz
  4. Practice independently
  5. Vocabulary practice: Jeopardy
  6. End of class (les afsluiting)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warming up activity
  • Relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoord)
- Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Voorbeeldzin:


  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar.
  • What are relative pronouns in English? (voor jezelf denken daarna antw. delen)

  1. Het boek wordt prachtig. Ik schrijf dat boek.
  2. Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Find out the rule: relative pronouns
Answer:
  • Who: person
  • Which: thing
  • That: thing
The blue words say something about the words in bold. 
1. Do they say something about a person, thing or possession (bezittingen)?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronouns verbindt zinnen met elkaar of geven extra informatie.
who
whose
which
that

persoon 
iets van iemand/bezittingen
Extra info/dieren/dingen
dieren/dingen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
1. Who
  •  je gebruikt who bij personen.
  • Voorbeeld:
The boy who works at the restaurant is nice.
The girls, who are best friends, are working together

Slide 7 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
2. Whose
  •  je gebruikt whose om te zeggen dat iets van iemand is en bij bezittingen.
  • Voorbeeld:
Renate, whose job it is to clean the canteen, was not at work today.
I am looking for the girl whose car is blocking my front door.

Slide 8 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
3. which of 4. that
  •  je gebruikt which of that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt which als je de extra informatie kan weg laten:
- bijv. The hotel, which is expensive, was close to the beach.
        --> The hotel was close to the beach.             

Slide 9 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
 4. that
  •  je gebruikt that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt that als je de extra info nodig hebt 
- bijv. The cat that is on the chair is mine.
           The car that was stolen last month was found in a river.
             

Slide 10 - Tekstslide

grammatica invullen
connect the relative pronoun to its rule.
dingen/dieren, extra info kan je weglaten
dingen/dieren, extra info is wel nodig voor de zin
iets van iemand/ bezittingen 
personen
that
which
who
whose

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


The camera, _____ costs £100, was stolen.

A
that
B
which
C
who
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

Choose the correct relative pronoun.


This is the cat ______ followed me home.
A
who
B
that
C
which
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


That's the girl ______ bike was stolen.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


The man ______ built our house is very smart.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I now understand the relative pronouns.......
A
Easy peasy lemon squeezy
B
Hmm.... I have to practice some more
C
Nope, not at all
D
I have questions about it

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What: do CH 5 E: exercises 29,30,31 page 76
How: individual: own answers
          duo's: compare & discuss answers 
Help: book, teacher: raise your hand.
Time: 20 minutes
Finished and some time left ?: do exercise 32 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chapter 5 vocab game

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jeopardy!
Let's play a game
Make 4 teams

https://jeopardylabs.com/play/vocab-chapter-5-3 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Your exit ticket: What have you learned during this class?

Can you make a sentence using a relative pronoun?
Yes
Not Yet
A little bit

Slide 20 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Create your sentence

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The end of class
  • Class recap (herhaling)
  • Answers exit ticket


                                                                               
                                                                                

                                         



                                                               

Slide 22 - Tekstslide

What zijn relative pronouns?
wat zijn de vier relative pronouns?

wanneer gebruikt je who etc?