Zinsvolgorde

Programme:
1. Lesson Up zinsvolgorde 
- Uitleg
- Oefenen. 
2. Opdracht 11 b - c
Objectifs: 
Je kent de standaard woordvolgorde van een Franse zin


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Programme:
1. Lesson Up zinsvolgorde 
- Uitleg
- Oefenen. 
2. Opdracht 11 b - c
Objectifs: 
Je kent de standaard woordvolgorde van een Franse zin


Slide 1 - Tekstslide

Vorige week heb ik op een terras samen met mijn moeder een heerlijk broodje kaas gegeten.
A
Is een goede Nederlandse zin
B
Is geen goede Nederlandse zin

Slide 2 - Quizvraag

La semaine dernière j'ai à la terrasse ensemble avec ma mère un sandwich délicieux mangé
A
Is een goede Franse zin
B
Is geen goede Franse zin

Slide 3 - Quizvraag

In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.
A
vrai
B
faux

Slide 4 - Quizvraag

La semaine dernière j'ai à la terrasse ensemble avec ma mère un sandwich délicieux mangé

Slide 5 - Open vraag

onderwerp 
werkwoorden (gezegde)
lijdend voorwerp
meewerkend vw
tijds-/plaatsbepaling
tijds-/plaatsbepaling

Slide 6 - Sleepvraag

zet in de juiste volgorde:
au meilleur chanteur - donner- le jury - un prix- va

Slide 7 - Open vraag

zet in de juiste volgorde:
nous - à notre artiste préféré - demain - demander- des autographes - allons

Slide 8 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde ...
prend - le train - on - ce weekend - à 8 heures

Slide 9 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde ...
La Tour Eiffel - ai- à Paris - j'- visité

Slide 10 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde ...
aux élèves - a - au lycée - le prof - expliqué - les exercices

Slide 11 - Open vraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Heureusement elle veut demain courir les magasins avec moi.
A
heureusement
B
demain
C
courir
D
avec moi

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Il n'a pas fait bien ses devoirs

A
n'
B
pas
C
fait
D
bien

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Tu me veux donner ce livre la semaine prochaine?
A
me
B
donner
C
ce livre
D
la semaine prochaine

Slide 14 - Quizvraag

Vraagzinnen
3 manieren om vraagzinnen te maken:
1.  de bevestigende zin met een ?
2. est-ce que voor de bevestigende zin zetten
3.  inversion : pv en onderwerp omdraaien (Nederlandse methode)

De bevestigende zin houdt de woordvolgorde aan zoals eerder behandeld!

Slide 15 - Tekstslide

Vraagzinnen
3 manieren om vraagzinnen te maken

Tu as mangé du chocolat hier?
Est-ce que tu as mangé du chocolat hier?
As-tu mangé du chocolat hier?

Slide 16 - Tekstslide

Welke vraagzin klopt NIET?
A
Il aime le cinéma?
B
est-ce qu'il aime le cinéma?
C
est-ce qu'aime il le cinéma?
D
aime-t-il le cinéma?

Slide 17 - Quizvraag

Welke vraagzin klopt NIET?
A
Tu voudrais une baguette?
B
une baguette voudrais-tu?
C
est-ce que tu voudrais une baguette?
D
voudrais-tu une baguette?

Slide 18 - Quizvraag

maak de zin vragend op 3 manieren:
elle a de la confiance à propos de l'avenir

Slide 19 - Open vraag

Au travail
Wat:
Faire exercice 11 b-c

Hoe?
Ensembles ou seul(e)


Slide 20 - Tekstslide

Les devoirs

Herhalen voca mondeling: deel 1 t/m 3

Slide 21 - Tekstslide