Formuleren 3 'Variatie in zinsopbouw' Grammatica 9 'Hoofd- en bijzinnen'
Slide 4 - Tekstslide
Spoedcursus ontleden
Persoonsvorm
Onderwerp
Ander zinsdeel
Slide 5 - Tekstslide
De persoonsvorm
Kenmerken van de persoonsvorm:
Het is altijd een werkwoord
Aan de persoonsvorm kun je zien in welke tijd de zin staat en je kunt zien of het om één of meer personen/dingen gaat.
Hoe vind je de persoonsvorm dan?
De vraagproef; de pv komt vooraan de vraagzin te staan.
De tijdproef; de pv verandert mee als de tijd van de zin verandert.
Slide 6 - Tekstslide
Het onderwerp
- Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
De hond eet zijn brokjes op.
Wie eet?
Onderwerp: de hond
Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp
Slide 7 - Tekstslide
Ander zinsdeel
PV: gevonden (Vraagzin/werkwoord = vorm die bij de persoon hoort)
Onderwerp: gevonden (Wie het doet)
Ander zinsdeel = alles wat overblijft
Slide 8 - Tekstslide
Variatie in zinsopbouw
1) Op haar zeventiende verjaardag is hij daarmee begonnen.
2) Hij is daarmee begonnen op haar zeventiende verjaardag.
OPA
Slide 9 - Tekstslide
Variatie in zinsopbouw
1) Mijn broer geeft zijn vriendin elk jaar voor haar verjaardag een roos.
2) Elk jaar geeft mijn broer zijn vriendin voor haar verjaardag een roos.
OPA? Onderwerp? Persoonsvorm? Ander zinsdeel?
Slide 10 - Tekstslide
Variatie in zinsopbouw
Je hebt geleerd dat een tekst saai wordt als je vaak dezelfde woorden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de zinsopbouw: de volgorde van de zinsdelen.
Van nature begin je een zin vaak met het onderwerp (hier afgekort als O). Daarna komt de persoonsvorm (P) en vervolgens een ander zinsdeel (A): onderwerp – persoonsvorm – ander zinsdeel (OPA). Maar als alle zinnen beginnen met het onderwerp, wordt dat vervelend voor de lezer of luisteraar.
Slide 11 - Tekstslide
Variatie in zinsopbouw
OPA
O- Onderwerp
P- Persoonsvorm A- ander zinsdeel
Maken blz 238:
2 t/m 4 4) In classroom
timer
20:00
Slide 12 - Tekstslide
Grammatica
Hoofd- en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit: - twee of meer hoofdzinnen - een hoofdzin en één of meer bijzinnen - één of meer hoofdzinnen met één of meer bijzinnen
Slide 13 - Tekstslide
Grammatica
DUS ALTIJD MINIMAAL ÉÉN HOOFDZIN
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen: schrijf mee!
Opdracht 4 blz 223
1. De man fietste op de Parallelweg toen hij een lekke achterband kreeg. 2. Op veel plaatsen viert men carnaval en de optocht trekt dan veel publiek.
Slide 16 - Tekstslide
Oefenen: schrijf mee!
Opdracht 4 blz 223
3. Nadat Sybrand zijn kamer had opgeruimd, ging hij met een paar vrienden gamen. 4. Als je goed oplet, zul je merken dat samengestelde zinnen echt niet zo lastig zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Oefenen: schrijf mee!
Opdracht 4 blz 223
5. Jonge vogels sterven vaak vroeg doordat katten op ze jagen, want dat zijn roofdieren. 6. Omdat er onvoldoende wind stond, konden we dit weekend niet kitesurfen, wat voor ons een grote teleurstelling was.
Slide 18 - Tekstslide
Opdracht 5 (inzicht!)
a) Veel mensen vinden een kat een schattig huisdier.