Eerste mentorles

Welkom #team1c!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom #team1c!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  • Even voorstellen
  • Jezelf laten zien: voorstellen met behulp van een voorwerp
  • Inlogcodes uitdelen
  • Kun je in Magister?
  • Rooster doornemen
  • Belangrijke dingen formulier invullen
  • Spel: Ik wil kennismaken met iemand die…
  • Maatregelen corona
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  • Je kunt een goede start maken aan de Roncalli Mavo

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef of de getalsproef te gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 7 - Tekstslide

De getalsproef
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud (of andersom). Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
aaiden
B
Dorien en Lotte
C
over zijn hoofd
D
mijn broertje

Slide 10 - Quizvraag

Voorbeeldzinnen
Wat is het lijdend voorwerp?
1. Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 11 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Let op!
Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.

Slide 14 - Tekstslide

Let op! (deel 2)
Als je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ weglaat, verandert de volgorde van de zin soms.

Slide 15 - Tekstslide

Ik ga voor mijn tante een cadeau uitzoeken.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
een cadeau
C
voor mijn tante
D
uitzoeken

Slide 16 - Quizvraag

Maarten geeft Steven een klap op zijn schouder.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Maarten
B
Steven
C
een klap
D
op zijn schouder

Slide 17 - Quizvraag

Hij vraagt mij de weg.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
2.5 Bezittelijk voornaamwoord
C. Deel 2: Zinsdelen: Meewerkend voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de pv en het wg?
1. Lucas kan heel goed tennissen.
2. Egeron en Gui hadden eigenlijk snoep willen kopen.
3. Heeft Noortje een goed cijfer gehaald vandaag?
4.  Bewoners van een woning in het Brabantse Nispen vonden zondagochtend een slapende inbreker in hun auto in de garage. 

Slide 21 - Tekstslide