07-06 SO Woordsoorten

Welkom bij Nederlands!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  • SO Woordsoorten
    - Opdracht 1 (Camping de Paal) starten we samen. Filmpje op het bord.
    - Daarna zelfstandig verder.

Het is stil in de klas. Ook als je klaar bent blijf je in stilte aan het werk.

Ben je klaar? Dan maak je:

2.2 Voorzetsel, scheidbare werkwoorden.
D. Deel 2: Zinsdeel: Scheidbare werkwoorden


Doelen van deze les:
  • Je kunt de juiste woordsoorten in een zijn gebruiken.

  • Je kunt de geleerde woordsoorten in een zin herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

maandag 7 juni
SO Woordsoorten (telt 1x mee)
- voorzetsels (2.2 B)
- bijwoorden (2.2 C)
- voegwoorden (2.3 B)
- aanwijzende voornaamwoorden (2.4 B)

Slide 3 - Tekstslide

dinsdag 8 juni
Inleveren: boekopdracht 2

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Wat is de pv?
1. Mijn kat krabde stukjes uit mijn nieuwe vloerkleed. 
2. Maartje wilde haar naam veranderen in Marije.
3. Tony en Brian hebben een geheim verklapt.
4. Wilt u opnieuw genieten van een compleet verzorgde vakantie?

Slide 6 - Tekstslide

Karel vindt de kleur rood de mooiste kleur.
Wat is de persoonsvorm in de zin?
A
Karel
B
de kleur rood
C
vindt
D
de mooiste kleur

Slide 7 - Quizvraag

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is de persoonsvorm?
A
Halil
B
Halil en Dekra
C
gehaald
D
hebben

Slide 8 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 9 - Tekstslide

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
een kat
B
Halil en Dekra
C
hebben gehaald
D
hebben

Slide 10 - Quizvraag

Zou Annemarie dat willen doen?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zou
B
zou willen doen
C
Annemarie
D
zou dat willen doen

Slide 11 - Quizvraag

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef of de getalsproef te gebruiken.

Slide 12 - Tekstslide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 13 - Tekstslide

De getalsproef
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud (of andersom). Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is het onderwerp?
A
een kat
B
Halil en Dekra
C
hebben gehaald
D
hebben

Slide 15 - Quizvraag

Domien en Kai wandelden vandaag niet naar school, omdat zij werden gebracht door hun tante.
Wat zijn de onderwerpen?
A
alleen Domien en Kai
B
zij
C
hun tante
D
Domien en Kai zij

Slide 16 - Quizvraag

Domien en Kai wandelden vandaag niet naar school, omdat zij werden gebracht door hun tante.
Wat zijn de persoonsvormen?
A
wandelden en werden
B
werden
C
werden, gebracht
D
wandelden

Slide 17 - Quizvraag

De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht, omdat er een deuk in zijn oude auto zat.
Wat zijn de persoonsvormen?

Slide 18 - Open vraag

De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht, omdat er een deuk in zijn oude auto zat.
Wat zijn de onderwerpen?

Slide 19 - Open vraag

Voorbeeldzinnen
Wat is het onderwerp?
1. De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht, omdat er een deuk in zijn oude auto zat.
2. Dorien en Lotte stonden gisteren in de krant, want zij hadden een dief tegengehouden.
3. Ik ben altijd bang voor de tandarts, omdat hij een enge boor heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
2.4 Aanwijzend voornaamwoord, onderwerp en persoonsvorm
C. Deel 2: Onderwerp en persoonsvorm

Slide 21 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 22 - Tekstslide

De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gekocht
B
de buurman
C
gisteren
D
een nieuwe auto

Slide 23 - Quizvraag

Voorbeeldzinnen
Wat is het lijdend voorwerp?
1. Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 24 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
2.4 Persoonlijk voornaamwoord
C. Deel 2: Zinsdeel: Lijdend voorwerp, onderwerp







Slide 25 - Tekstslide

Wat is de pv en het wg?
1. Lucas kan heel goed tennissen.
2. Egeron en Gui hadden eigenlijk snoep willen kopen.
3. Heeft Noortje een goed cijfer gehaald vandaag?
4.  Bewoners van een woning in het Brabantse Nispen vonden zondagochtend een slapende inbreker in hun auto in de garage. 

Slide 26 - Tekstslide