7-06 Meewerkend voorwerp

Welkom bij Nederlands!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  • Nieuws 
  • Vooruitblik komende weken:
    - kijk- en luistertoets op woensdag
    - voorbereiden op de toetsweek (Zakelijk lezen (4.1 t/m 4.6)
  • Zelfstandig:
    Oefentoets kijken en luisteren maken
    (5.7)
  • Film afkijken
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  • Je kunt informatie uit een kijk- en luisterfragment halen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef of de getalsproef te gebruiken.

Slide 7 - Tekstslide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

De getalsproef
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud (of andersom). Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
aaiden
B
Dorien en Lotte
C
over zijn hoofd
D
mijn broertje

Slide 11 - Quizvraag

Voorbeeldzinnen
Wat is het lijdend voorwerp?
1. Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.

Slide 15 - Tekstslide

Let op! (deel 2)
Als je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ weglaat, verandert de volgorde van de zin soms.

Slide 16 - Tekstslide

Ik ga voor mijn tante een cadeau uitzoeken.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
een cadeau
C
voor mijn tante
D
uitzoeken

Slide 17 - Quizvraag

Maarten geeft Steven een klap op zijn schouder.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Maarten
B
Steven
C
een klap
D
op zijn schouder

Slide 18 - Quizvraag

Hij vraagt mij de weg.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg

Slide 19 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling
- Een bijwoordelijke bepaling is alles dat overblijft, nadat je de andere zinsdelen hebt benoemd.
- Een bijwoordelijke bepaling geeft meestal een plaats of een tijd aan. Maar het kan ook antwoord geven op de vraag hoe, met wie of waarmee.
- In één zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen voorkomen.

Slide 20 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
2.1 Herhaling woordsoorten, bijwoordelijke bepaling
C. Deel 2: Zinsdeel: Bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de pv en het wg?
1. Lucas kan heel goed tennissen.
2. Egeron en Gui hadden eigenlijk snoep willen kopen.
3. Heeft Noortje een goed cijfer gehaald vandaag?
4.  Bewoners van een woning in het Brabantse Nispen vonden zondagochtend een slapende inbreker in hun auto in de garage. 

Slide 22 - Tekstslide