K4. Wiederholung: Het geslacht van zelfstandige naamwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2,3

Geslacht van zelfstandig naamwoorden 

 Was weisst du noch? 

Wat weet je nog?

In het NL heb je 'de' en 'het'.
Welke lidwoorden heb je in het Duits?

Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. vrouwelijk
2. onzijdig
3. meervoud
4. mannelijk

Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk
4. vrouwelijk en meervoud

Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. meervoud
4. vrouwelijk

Wanneer der, die das?

Pak je schrift erbij! 

Onthoud goed: niet alle zelfstandig naamwoorden worden via de volgende regels bepaald. Leer dus de lidwoorden bij het leren van de woordjes erbij!

Mannelijke woorden

Lidwoord = der                            Hoofdregels:

1. Mannelijke personen	der Vater, der Opa
2. Mannelijke dieren	der Stier, der Bär
3. Mannelijke beroepen	der Lehrer, der Pilot
4. Maanden, dagen, seizoenen, windrichtingen	der Januar, der Montag, der Sommer, der Norden
5. De meeste stammen van werkwoorden, die als zelfstandig naamwoord gebruikt worden	der Beginn (--> beginnen) der Besuch (--> besuchen)

Vrouwelijke woorden

Lidwoord = die              Hoofdregels:

1. Vrouwelijke personen	die Mutter, die Schwester
2. Vrouwelijke dieren	die Bärin, die Kuh
3. Vrouwelijke beroepen (eindigen vaak op -in)	die Lehrer in , die Friseur in
4. Woorden die eindigen op -e	die Adress e , die Schul e, die Lamp e
5. Woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, - ung, -ion, -tät.	die Ein heit , die Freundlich keit , die Freund schaft , die Wohn ung , die Informat ion , die Nationali tät
6. De getallen	die Eins, die Zwei, die Drei

Onzijdige woorden

Lidwoord = das

Hoofdregels:

1. "het-woorden" in het Nederlands	das Hotel, das Buch
2. Verkleinwoorden op -chen	das Mädchen, das Märchen
3. Verkleinwoorden op -lein	das Fräulein, das Buchlein
4. Werkwoord dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt	das Lesen, das Reisen

Woorden in het meervoud

Lidwoord = die

die Menschen  

die Hunde

die Frauen

die Männer

die Tiere

die Blumen

Einfach immer DIE

Einkaufszentrum

1. der
2. die
3. das

Apotheke

1. der
2. die
3. das

Junge

1. der
2. die
3. das

Bäumchen

1. der
2. die
3. das

Denkmal

1. der
2. die
3. das

Zeitung

1. der
2. die
3. das

Nachrichten

1. der
2. die
3. das

Börse

1. der
2. die
3. das

Kaninchen

1. der
2. die
3. das

Landschaft

1. der
2. die
3. das

Norden

1. der
2. die
3. das

Polizistin

1. der
2. die
3. das

Café

1. der
2. die
3. das

Einwohner

1. der
2. die
3. das

Touristeninformation

1. der
2. die
3. das

Besuch

1. der
2. die
3. das

Feindin

1. der
2. die
3. das

Hoe goed begrijp jij deze
grammatica?

😒🙁😐🙂😃

Wiederholung

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Als wij het lidwoord "het" gebruiken, vertaal je dat in het Duits meestal naar:

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ur, -ei, -ik, -ion, -tät krijgen het lidwoord:

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

De namen van dagen, maanden, jaargetijden en windrichtingen krijgen het lidwoord

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

De getallen (Eins, Zwei, Drei ...) krijgen het lidwoord

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Woorden die eindigen op -chen en -lein krijgen het lidwoord

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Und nun du!

En nu jij!

DER (m)

DIE (v)

DAS (o)

DIE (mv)

Schule

Mädchen

Haus

Abend

Kuh

Kaninchen

Möglichkeit

Sommer

Kinder

Aufgaben

Kind

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Dienstag

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Übung

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Klasse

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Mädchen

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Freundin

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... September

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Freiheit

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Kater

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Restaurant

1. der
2. die
3. das
4. die - meervoud

Großeltern

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Extra Übungen

Ga naar classroom voor extra oefeningen.

Maak een keuze!