Werkwoordspelling (2 b/k)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

 Werkwoordspelling (herhaling)

Hoe vind je de persoonsvorm?

Persoonsvorm

- is ALTIJD een werkwoord

- kun je vinden door:

1. vraagproef

2.  tijdproef

3. enkelvoud > meervoud

Wat is een voltooid deelwoord?

Voltooid deelwoord

- is ALTIJD een werkwoord

- staat vaak achteraan in de zin

- begint vaak met ge-, her-, ver-, ont-

- komt ALTIJD samen met nog een werkwoord (= de pv) 

Meestal is de pv een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden

Voorbeelden

Wij zijn (= pv) naar school gefietst (vd).

Gino heeft (=pv) een mop verteld (vd).

Een zin met alleen een pv: De patiënt herstelt (= pv) snel.

Een zin met een vd: De patiënt is (=pv) snel hersteld (=vd).

Hoe schrijf je nu de pv en vd?

Kijk naar het schema op blz. 236

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

1. Persoonsvorm
2. Voltooid deelwoord

Ik word vandaag om 13.30 uur opgehaald.
Opgehaald is een ...

1. Persoonsvorm
2. Voltooid deelwoord

Mijn vader overlegt alles met mijn moeder.
overlegt is een ...

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Wanneer is het feestje?
Wanneer is een ...

1. Persoonsvorm
2. Voltooid deelwoord
3. Geen van beide

Welke vorm?

BLIJF jij bij mij eten?

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Welke vorm?

Jij VINDT popmuziek mooi.

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Welke vorm?
Ik heb mijn aantekeningen veel GEBRUIKT.

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Welke vorm?
Dit GEBEURT niet vaak.

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Welke vorm?
Dit is niet vaak GEBEURD.

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Welke vorm?
Wij houden heel erg van ZWEMMEN.

1. stam
2. stam + t
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

Ik .... van spruitjes.

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

Hij ... niet van spruitjes

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

Ik ... hard om zijn mop.

1. lachte
2. lachde
3. lachten
4. lachden

Stappenplan 't ex-kofschip

(bij de verleden tijd!)

1. Kijk naar het hele werkwoord > LACHEN          WERKTE

2. Haal -en eraf > LACHEN 

3. Kijk naar de laatste letter die overblijft > lacH

4. Staat deze letter in 't ex-kofschip?

Ja > stam+ te(n)    = ik lachte / wij lachten

Nee > stam+de(n)

Dus nog 1x...

Tegenwoordige tijd: ALTIJD stam, stam+t of hele ww

Verleden tijd: klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)

Voltooid deelwoord: maak het woord langer om een -d/-t aan het eind te horen

weigeren (tt)
De hond ... te gehoorzamen.

Tegenwoordige tijd

ALTIJD stam, stam+t of hele ww

stam = (ik) weiger

De hond > stam+t > dus weigert

kleden (vt)
Waarom … je broer zich zo langzaam aan?

Verleden tijd

klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)

Stam = kleed   > stam+de =  kleedde

vinden (tt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

vinden (vt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

raden (tt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

raden (vt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

verhuizen (tt)
Volgend jaar … dit bedrijf naar een nieuw pand.

verhuizen (vt)
Vorig jaar … wij van een dorp naar een stad.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Het is gisteren gebeurt.
2. Het is gisteren gebeurd.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Het gebeurt in een oogopslag.
2. Het gebeurd in een oogopslag.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Wij haastten ons gisteren naar de bus.
2. Wij haasten ons gisteren naar de bus.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Hij heeft zich bij mij gemeld.
2. Hij heeft zich bij mij gemeldt.
3. Hij heeft zich bij mij gemelt.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Annie vluchte de wc in.
2. Annie vluchtte de wc in.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Hij is verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is verhuisd naar Amsterdam.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Je rijdt in een luxe wagen.
2. Je rijd in een luxe wagen.

Wat heb je deze les geleerd?