Werkwoordspelling (herhaling)

 Werkwoordspelling (herhaling)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Werkwoordspelling (herhaling)

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 2 - Open vraag

Persoonsvorm
- is ALTIJD een werkwoord
- kun je vinden door:
1. vraagproef
2.  tijdproef
3. enkelvoud > meervoud

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm (tt)

De buurman vind of vindt de schutting niet mooi.

De buurman loopt ... > ik hoor een -t, ik schrijf een -t

DUS:

De buurman vindt de schutting niet mooi.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
tegenwoordige tijd

ALTIJD stam, stam+t of hele ww
stam = (ik) weiger
stam+t = de hond weigert
hele ww = wij weigeren

Tip: twijfel je tussen stam of stam+t?  Vul een vorm van "lopen" in
de hond loopt, dus de hond weigert

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
verleden tijd

klankverandering  =     loop > liep  /   zwem > zwom
of stam+te(n) =  
stam = werk  > stam+te(n) = werkte(n)
of stam+de(n) = 
stam = kleed   >  stam+de(n)  =   kleedde(n)

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- is GEEN persoonsvorm, maar wel een werkwoord
- staat vaak achteraan in de zin
- begint vaak met ge-, her-, ver-, ont-
- komt ALTIJD samen met nog een werkwoord (= de pv) 
Meestal is de pv een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
Wij zijn (= pv) naar school gefietst (vd).
Gino heeft (=pv) een mop verteld (vd).

Een zin met alleen een pv: De patiënt herstelt (= pv) snel.
Een zin met een vd: De patiënt is (=pv) snel hersteld (=vd).

Slide 8 - Tekstslide

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Ik word vandaag om 13.30 uur opgehaald.
Opgehaald is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Mijn vader overlegt alles met mijn moeder.
overlegt is een ...
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is het feestje?
Wanneer is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Geen van beide

Slide 13 - Quizvraag

Welke vorm?

BLIJF jij bij mij eten?
A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm?

Jij VINDT popmuziek mooi.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welke vorm?
Ik heb mijn aantekeningen veel GEBRUIKT.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welke vorm?
Dit GEBEURT niet vaak.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Welke vorm?
Dit is niet vaak GEBEURD.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welke vorm?
Wij houden heel erg van ZWEMMEN.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Dus nog 1x...
Tegenwoordige tijd: ALTIJD stam, stam+t of hele ww
Verleden tijd: klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)
Voltooid deelwoord: maak het woord langer om een -d/-t aan het eind te horen

Slide 20 - Tekstslide

Ik .... de werkwoordspelling lastig.
A
vind
B
vindt

Slide 21 - Quizvraag

Hij ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 22 - Quizvraag

Ik ... hard om zijn mop.
A
lachte
B
lachde
C
lachten
D
lachden

Slide 23 - Quizvraag

weigeren (tt)
De hond ... te gehoorzamen.

Slide 24 - Open vraag

kleden (vt)
Waarom … je broer zich zo langzaam aan?

Slide 25 - Open vraag

raden (tt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 26 - Open vraag

raden (vt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 27 - Open vraag

worden (tt) huldigen (vd)
De sporter ... .

Slide 28 - Open vraag

verhuizen (tt)
Volgend jaar … dit bedrijf naar een nieuw pand.

Slide 29 - Open vraag

verhuizen (vt)
Vorig jaar … wij van een dorp naar een stad.

Slide 30 - Open vraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 31 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 32 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Wij haastten ons gisteren naar de bus.
B
Wij haasten ons gisteren naar de bus.

Slide 33 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 34 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 35 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 36 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 37 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 38 - Open vraag