Doelen: - je kunt enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen. - je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Doelen: - je kunt enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen. - je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Enkelvoudig of samengesteld?
één pv in de zin? > enkelvoudig meerdere pv's in de zin? > samengesteld
De pv vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Het aantal persoonsvormen geeft het aantal deelzinnen aan.
Slide 3 - Tekstslide
Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 4 - Quizvraag
De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 5 - Quizvraag
Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 6 - Quizvraag
Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin
Slide 7 - Quizvraag
Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdzin of bijzin
Een hoofdzin is zonder bijzin of andere hoofdzin ook een goede zin. De woorden staan op de goede plek.
Een bijzin is zonder hoofdzin geen goede zin. De woorden staan niet op de goede plek.
Slide 9 - Tekstslide
hoofdzin bijzin
pv en od staan naast elkaar. Pv en od kunnen naast elkaar Er kan geen ander woord staan, maar dat hoeft niet. Je tussen. kunt er een ander woord tussen zeten.
De pv staat voor in de hoofdzin. De pv staat vaak achteraan in de bijzin
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld
Mijn beste vriendin (niet) heeft een telefoon, omdat ze (niet) nieuwsgierig is naar die apparaten.
Slide 11 - Tekstslide
Voegwoorden
Voegwoorden plakken deelzinnen aan elkaar.
Slide 12 - Tekstslide
Noem voegwoorden
Slide 13 - Open vraag
Voegwoorden
Voegwoorden = zijn woorden die woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden. Er zijn twee soorten voegwoorden, namelijk neven- en onderschikkende.
Slide 14 - Tekstslide
Voegwoorden bepalen hoofdzin of bijzin
Sommige voegwoorden zorgen voor een hoofdzin: ‘maar’, ‘en’, ‘want’, ‘of’ en ‘dus’. Dit zijn nevenschikkende voegwoorden.
Andere voegwoorden zorgen voor een bijzin;
‘omdat’, ‘als’, ‘zodat’, ‘toen’, ‘wanneer’ en ‘dat’.
Dit zijn onderschikkende voegwoorden.
Slide 15 - Tekstslide
Voorbeeld
Ik ga dit romantische boek lezen, want mijn vriendin heeft het mij gegeven .
Ik ga dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven .
Slide 16 - Tekstslide
In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 17 - Quizvraag
De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 18 - Quizvraag
Terwijl zij het vlees bakt, was ik de groenten. De eerste zin is een...
A
hoofdzin
B
bijzin
Slide 19 - Quizvraag
Volgend jaar ga ik kamperen, of ik ga met de caravan weg
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 20 - Quizvraag
Vandaag ga ik niet naar school, want ik voel me niet goed