In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Doelen: - je kunt enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen. - je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze herkennen.
je weet wat het verschil is tussen een hoofd- en een bijzin.
Slide 2 - Tekstslide
Wat heb je in de vorige les geleerd?
Noem de voornaamwoorden met van elk een voorbeeld.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Enkelvoudig of samengesteld?
één pv in de zin? > enkelvoudig meerdere pv's in de zin? > samengesteld
De pv vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Het aantal persoonsvormen geeft het aantal deelzinnen aan.
Slide 5 - Tekstslide
Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 6 - Quizvraag
De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 7 - Quizvraag
Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 8 - Quizvraag
Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin
Slide 9 - Quizvraag
Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 10 - Quizvraag
Voegwoorden
Voegwoorden plakken deelzinnen aan elkaar.
Slide 11 - Tekstslide
Noem voegwoorden
Slide 12 - Open vraag
Anne en Maartje rennen naar de tram, maar ze komen te laat.
A
rennen
B
naar
C
maar
D
te
Slide 13 - Quizvraag
Hoewel Kris geen zin heeft, gaat hij toch naar school.
A
Hoewel
B
heeft
C
gaat
D
maar
Slide 14 - Quizvraag
Hoofdzin of bijzin
Een hoofdzin is zonder bijzin of andere hoofdzin ook een goede zin. De woorden staan op de goede plek.
Een bijzin is zonder hoofdzin geen goede zin. De woorden staan niet op de goede plek.
Slide 15 - Tekstslide
hoofdzin bijzin
pv en od staan naast elkaar. Pv en od kunnen naast elkaar Er kan geen ander woord staan, maar dat hoeft niet. Je tussen. kunt er een ander woord tussen zeten.
De pv staat voor in de hoofdzin. De pv staat vaak achteraan in de bijzin
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld
Mijn beste vriendin (niet) heeft een telefoon, omdat ze (niet) nieuwsgierig is naar die apparaten.
Slide 17 - Tekstslide
Voegwoorden bepalen hoofdzin of bijzin
Sommige voegwoorden zorgen voor een hoofdzin: ‘maar’, ‘en’, ‘want’, ‘of’ en ‘dus’. Dit zijn nevenschikkende voegwoorden.
Andere voegwoorden zorgen voor een bijzin;
‘omdat’, ‘als’, ‘zodat’, ‘toen’, ‘wanneer’ en ‘dat’.
Dit zijn onderschikkende voegwoorden.
Slide 18 - Tekstslide
Voorbeeld
Ik ga dit romantische boek lezen, want mijn vriendin heeft het mij gegeven .
Ik ga dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven .