herhaling thema 1 5BO

herhaling thema 1 + 2
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieSecundair onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

herhaling thema 1 + 2

Slide 1 - Tekstslide

Welk alternatief van de economische kringloop is juist?
A
lineaire economie
B
circulaire economie
C
duurzame economie

Slide 2 - Quizvraag

Welk alternatief van de economische kringloop is juist?
A
sandwich-economie
B
donuteconomie

Slide 3 - Quizvraag

Welke definitie van donuteconomie is correct?
A
Een economisch model dat streeft naar maximale winst voor bedrijven, ook als dat slecht is voor mensen en de natuur.
B
Ecologisch model dat aan de basisbehoeften van de maatschappij wil voldoen zonder de grenzen van de planeet te overschrijden.
C
Economisch model dat aan de basisbehoeften van de maatschappij wil voldoen zonder de grenzen van de planeet te overschrijden.

Slide 4 - Quizvraag

Welke definitie van circulaire economie is correct?
A
Een economische model dat zoveel mogelijk producten maakt zonder naar afval te kijken.
B
een economisch model dat de grondstoffenvoorraden niet uitput en dat afval recycleert
C
Een economisch model waar alles na gebruik wordt weggegooid.

Slide 5 - Quizvraag

Welk stadium is fout en hoort niet thuis?
A
verbranding
B
ontwerp
C
afval
D
hergebruik

Slide 6 - Quizvraag

Welk stadium is fout en hoort niet thuis?
A
recyclage
B
inzameling
C
ontwerp
D
composteren

Slide 7 - Quizvraag

Welke actor(en) is/zijn hier van toepassing:
Lina is een politieagent
A
gezin
B
gezin en bedrijf
C
gezin/overheid
D
bedrijf

Slide 8 - Quizvraag

Welke actor(en) is/zijn hier van toepassing:
bedrijf x betaalt personenbelastingen
A
bedrijf/overheid
B
overheid/bank
C
gezin/overheid
D
bedrijf/bank

Slide 9 - Quizvraag

Geef de formule van:
Nationaal inkomen van een gezin

Slide 10 - Open vraag

Geef de formule van:
Nationaal inkomen van bedrijf/land

Slide 11 - Open vraag

Geef een synoniem voor
inkomen van een land

Slide 12 - Woordweb

Geef de formule van:
begrotingstekort of -overschot

Slide 13 - Open vraag

Geef de formule van:
positief of negatief handelsbalans

Slide 14 - Open vraag

Geef de definitie van
BBP

Slide 15 - Woordweb

Geef de formule:
BBP tegen factorprijzen

Slide 16 - Open vraag

Geef de formule:
BBP tegen marktprijzen

Slide 17 - Open vraag

Wat betekent 'inflatie' ?
A
Een algemene daling van de prijzen
B
Een stijging van het gewogen gemiddelde van het algemene prijspeil
C
Een verandering in de waarde van geld
D
Een vermindering van koopkracht

Slide 18 - Quizvraag

Welke producten wegen volgens de tekst zwaarder in de berekening van inflatie?
A
Producten zoals suiker
B
Elektriciteit en andere vaste kosten
C
Niet-essentiële diensten
D
Producten zoals frisdrank

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebruikt de FOD
Economie om de inflatie
te meten?

Slide 20 - Woordweb

Hoe vaak voert de FOD Economie een huishoudbudgetonderzoek uit?
A
Elk jaar
B
Een keer per twee jaar
C
Twee keer per jaar
D
drie keer per jaar

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn de twee oorzaken van inflatie?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het verschil tussen CPI en gezondheidsindex?

Slide 23 - Open vraag