1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus.
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken.
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Bevruchting
Slide 6 - Tekstslide
Bevruchting
De eicel komt door de
eisprong (ovulatie) uit de
eierstok in de eileider.
De eicel wordt omgeven door
follikelcellen (voeding).
Zaadcellen komen in de eileider via de vagina en de baarmoeder.
Slide 7 - Tekstslide
Bevruchting
Zaadcellen dringen zich door
de follikelcellen heen.
Zaadcellen maken contact met
de eischil.
De eerste zaadcel die contact maakt met het celmembraan van de eicel kan er mee fuseren.
Slide 8 - Tekstslide
Bevruchting
Ondoordringbare laag ontstaat
om bevruchte eicel
->bevruchtingsmembraan
Kern van zaadcel dringt het
cytoplasma van de eicel binnen en de kernen versmelten.
Bevruchte eicel = zygote.
Slide 9 - Tekstslide
Zygote
Na 30 uur gaat de zygote
voor het eerst delen
Klievingsdelingen:
geen plasmagroei
Door trilhaarcellen richting de baarmoeder.
Slide 10 - Tekstslide
Blastula
Na 5 dagen het embryo een blaasje (met
een holte) en heet dan blastula.
Slide 11 - Tekstslide
7 dagen
De innesteling vindt plaats in de baarmoederwand.
Slide 12 - Tekstslide
9 dagen
Er ontstaan uitstulpingen, vlokken,
die het baarmoederslijmvlies
in groeien. Hierdoor wordt
de placenta gevormd.
Slide 13 - Tekstslide
Hormonen - HCG
Vanaf de innesteling geven de cellen van het embryo het hormoon HCG af. Dit hormoon
voorkomt dat er een menstruatie
start. Dit hormoon is in de urine
van zwangere vrouwen aan te
tonen en wordt aangetoond in
zwangerschapstests.
Slide 14 - Tekstslide
16 dagen
De navelstreng wordt gevormd.
Slide 15 - Tekstslide
2 maanden
Alle organen zijn aangelegd. Het embryo heet nu foetus.
Vruchtvliezen en vrucht-
water beschermen de foetus
tegen stoten en uitdroging.
Slide 16 - Tekstslide
Leerdoelen 4.1
1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus.
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken.
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Placenta
Gescheiden bloedsomlopen. Uitwisseling van stoffen: zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen, koolstofdioxide.
Slide 18 - Tekstslide
Placenta
Twee navelstrengslagaders (van embryo -> placenta)
Eén navelstrengader (van placenta -> embryo)
Slide 19 - Tekstslide
Placenta
Omdat stoffen van de moeder naar het kind kunnen via de placenta is een gezonde leefstijl voor een zwangere vrouw extra belangrijk.
Voeding/ medicijnen/ drugs/ stress
Slide 20 - Tekstslide
biologiepagina.nl
Slide 21 - Link
Waar vindt de bevruchting meestal plaats?
A
In het ovarium
B
In de eileider
C
In de baarmoeder
D
In de vagina
Slide 22 - Quizvraag
Welk hormoon produceren de buitenste cellen van de blastula?
Slide 23 - Open vraag
Door welk bloedvat stroomt bloed van de placenta naar het embryo?
A
navelstrengslagaders
B
navelstrengader
Slide 24 - Quizvraag
Het bloed van de moeder gaat via de placenta door het kind.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Waar bevinden zich tijdens de zwangerschap bloedvaten van zowel de moeder als het ongeboren kind?