Twee kwajongens kwamen bij mijn moeder belletje trekken. Ze liep voor niets naar de deur. De vlegels belden nog eens aan. Moeder opende voor de tweede keer de deur. Niemand. Ze verstopte zich achter het gordijn. De rekels belden opnieuw aan. Moeder deed onmiddellijk open. Ze pakte één belhamel bij de arm. Ze zei: ‘Kom jij maar binnen, doerak.’ Moeder liet de schavuit een kwartier lang in de hal staan. Hij ontliep zijn straf dus niet, de schobbejak.