In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Een ander woord voor verbindingswoord is:
A
samenhang
B
tekstverband
C
functiewoord
D
signaalwoord
Slide 1 - Quizvraag
Verbindingswoorden zijn belangrijke elementen in een tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord: Als ik lees, voel ik me ontspannen.
Slide 3 - Open vraag
Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord: Dat gebeurt met name als ik echt geboeid ben door een verhaal.
Slide 4 - Open vraag
Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord: Zo lees ik momenteel Het gouden ei van Tim Krabbé. Superspannend!
Slide 5 - Open vraag
Benoem het verband: Omdat ik me beter concentreer las ik uitgerust ben, werkt dit goed.
A
omdat = tegenstelling
B
omdat = opsomming
C
omdat = verduidelijking
D
omdat = reden, oorzaak, gevolg
Slide 6 - Quizvraag
Benoem het verband: Voordat ik aan mijn huiswerk begin, lees ik vaak even
A
voordat = omschrijving
B
voordat = voorbeeld
C
voordat = samenvatting
D
voordat = tijd
Slide 7 - Quizvraag
Benoem het verband: Hoewel tv kijken ook heerlijk is, vind ik lezen voor het huiswerk prettiger.
A
hoewel = inperking
B
hoewel = conclusie
C
hoewel = verduidelijking
D
hoewel = samenvatting
Slide 8 - Quizvraag
Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord en benoem het verband: Kortom, ik lees me fris!
Slide 9 - Open vraag
Vul het ontbrekende signaalwoord in.
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op, ........ malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en
Slide 10 - Quizvraag
Vul het ontbrekende signaalwoord in.
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, ........ dit kan niet want ik heb geen geld.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en
Slide 11 - Quizvraag
Vul het ontbrekende signaalwoord in.
We zijn nog geen achttien jaar, ......... we mogen nog geen alcohol kopen.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en
Slide 12 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
voorbeeld
echter
maar
ook
zo
daarnaast
zoals
Slide 13 - Sleepvraag
Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.
Slide 14 - Quizvraag
Welke zin is een tegenstelling?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer.
D
Ik lust fruit, snoep, kaas en erwtensoep.
Slide 15 - Quizvraag
In welke zin zie je het tekstverband 'voorbeeld' ?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer
D
Ik houd niet van fruit, maar veel meer van snoep.
Slide 16 - Quizvraag
Van alle grote planteneters, zoals olifanten, giraffen en gorilla’s, wordt bijna zestig procent met uitsterven bedreigd.
Het verband dat in deze zin staat is een.....
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
Slide 17 - Quizvraag
Verder kunnen dolfijnen mooie gebeurtenissen onthouden, hebben ze zelfinzicht en voelen ze emotionele pijn. En hun hersenomvang is relatief groter dan die van de mens. Ook kunnen ze zo’n honderd woorden leren begrijpen. Daarbij gebruiken ze net als de chimpansee gereedschap, zoals schelpen om vissen mee te vangen. Maar het allergrootste verschil met de apen: dolfijnen denken na over de toekomst.
Het verband tussen deze twee alinea's is een ..........
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
Slide 18 - Quizvraag
Chimpansees werden lange tijd beschouwd als de meest intelligente soort van het dierenrijk. Ze communiceren met elkaar via taal, maar ook door middel van gezichtsuitdrukking en gebaren.
A
'maar ook' geeft een tegenstelling aan
B
'maar ook' geeft een opsomming aan
Slide 19 - Quizvraag
Lees de tekst
Slide 20 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 21 - Open vraag
Waarom wilde Ibrahim graag stage lopen in het buurthuis? Geef drie redenen.
Slide 22 - Open vraag
Noteer uit alinea 2 drie signaalwoorden.
Slide 23 - Open vraag
Welke twee activiteiten voerde Ibrahim op zijn stage uit?
Slide 24 - Open vraag
Noteer een tegenstelling uit alinea 4.
Slide 25 - Open vraag
Lees de tekst
Als je op de tekst klikt,
kan je 'm vergroten.
Slide 26 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 27 - Open vraag
Welk verband volgt na de eerste zin van alinea 2?
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
Slide 28 - Quizvraag
Met welke verschillende kanten van het beroep maak je kennis tijdens een snuffelstage?
Slide 29 - Open vraag
Wat leer je niet tijdens een snuffelstage?
Slide 30 - Open vraag
Welke twee verbanden staan in alinea 3?
Slide 31 - Open vraag
Wat is het doel van een plaatsingsstage?
Slide 32 - Open vraag
Waarom hebben sommige scholen ook interne stages?
Slide 33 - Open vraag
Wat is het verband tussen de eerste en de tweede zin van alinea 6?
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Als je stage loopt in het vmbo, moet je aan verschillende zaken denken.
B
Hoe een stage in de praktijk ingevuld wordt, verschilt per opleiding.
C
In het vmbo kun je verschillende soorten stages lopen.