verbanden, grafieken en vergelijkingen

Herhaling van verschillende verbanden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
wiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling van verschillende verbanden

Slide 1 - Tekstslide

Variabele
  • Variabele is het getal dat steeds kan veranderen      ( de letters in de formule)

  • Inkomsten in € = 4,50 + 3,43t
Variabelen zijn: inkomsten in € en t

Slide 2 - Tekstslide

Lineair verband
  • H = 20 + 3a  H= hoogte in cm, a = afstand in cm

  • Begingetal = 20
  • Stapgrootte (richtingscoëfficiënt) = 3

Slide 3 - Tekstslide

Lineair
Kwadratisch
parabool
lineair

Slide 4 - Tekstslide

Van tabel naar formule
variabele onder = begingetal +/- stapgrootte x variabele  boven

begingetal = het getal wat in de tabel onder de 0 staat

stapgrootte = toename onder / toename boven

Slide 5 - Tekstslide


A
Lineair stijgend
B
Lineair dalend

Slide 6 - Quizvraag

Lineair of exponentieel?
A
Lineair
B
Exponentieel

Slide 7 - Quizvraag

Van grafiek naar formule
variabele vert. = begingetal +/- stapgrootte x variabele hor. 

begingetal = snijpunt met de y-as

stapgrootte = verschil verticaal / verschil horizontaal

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de bijbehorende formule?

Slide 10 - Open vraag

Bijzondere grafieken
y = getal -> horizontale lijn

x = getal -> verticale lijn

y = x -> diagonale lijn door O

Slide 11 - Tekstslide

9.2: Bijzondere grafieken
  • Welke variabelen staan hier bij? 
  • Welke grafiek loopt horizontaal? 
  • Rode lijn: is de y-waarde altijd 2, dus  
     de formule is y = 2 
  • Welke grafiek loopt verticaal? 
  • Hierbij is de x-waarde altijd 3, dus  
    de formule is x = 3 
  • Wat is bijzonder aan de x en y- waarden van de blauwe grafiek?
  • Hint: Als de x = 0, dan is de y = 0. Dus gaat door (0,0) 
  • Hij gaat ook door (1,1), (2,2), etc. Dus de x en y zijn gelijk. Dan is de formule x = y.

Slide 12 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen
met grafieken (alleen als ze er al zijn)

balansmethode (als het lineaire vergelijkingen zijn)

inklemmen (als de andere methodes niet kunnen)

Slide 13 - Tekstslide

Balans methode
  1. vergelijking opschrijven
  2. letters naar links
  3. getallen naar rechts
  4. delen door het getal voor de letter
  5. antwoord opschrijven

Slide 14 - Tekstslide

Los op met de balansmethode:
3k + 2 = k + 10

Slide 15 - Open vraag

Los op met de balansmethode
3x - 12 = 14 + x

Slide 16 - Open vraag

Inklemmen
  • doorgaan tot je het juiste getal gevonden hebt

  • invoer en uitkomst opschrijven

  • let op het aantal decimalen


  • áltijd één getal erboven en één eronder uitrekenen


Slide 17 - Tekstslide

Los de vergelijking op met inklemmen

480=50ll2

Slide 18 - Open vraag

Los op met inklemmen:
3t² +5 = 80
Maak een foto van je antwoord

Slide 19 - Open vraag

Gelijkwaardige formules

Om erachter te komen of twee formules gelijkwaardig zijn, vul je in beide formules twee keer hetzelfde paar getallen in.


Als de uitkomst beide keren hetzelfde is, zijn de formules gelijkwaardig

Slide 20 - Tekstslide

gelijkwaardige formules
  1. gelijkwaardige formules:
  2. neem variabele en bereken uitkomst
  3. neem uitkomst en kijk of je dezelfde variabele krijgt
  4. controleer nog een getallenpaar!
  5. klopt -> gelijkwaardige formules

Slide 21 - Tekstslide

Gelijkwaardige formules.
Bij gelijkwaardige formules komen bij het invullen van dezelfde variabelen, dezelfde antwoorden uit beide formules.
Stel t = 5, invullen in 50 +2t geeft: hoogte = 60.
Vullen we dan 60 in in -25 + 0,5 x hoogte dan krijgen we omgekeerd 
t= 5. 

Kunnen we nu een conclusie trekken?

Slide 22 - Tekstslide

Parabool
  •  
  • kwadraat voor één van de twee variabelen
  • parabool is symmetrisch (verticale lijn door de top)
  • - voor het kwadraat -> berg parabool (anders dal parabool)
  • voor het tekenen van de grafiek, eerst een tabel met 7 punten maken, met de top in het midden.
y=ax2+bx+c

Slide 23 - Tekstslide

Wortelformules

 

  • let op de haakjes onder de wortel bij het invoeren op je rekenmachine


  • voor het tekenen van de grafiek, maak een tabel
hoogte=4a

Slide 24 - Tekstslide

Machtsformules
Hoogte in m = 

  • Grafiek tekenen: tabel maken, assenstelsel tekenen met alle informatie en punten invullen.
14+2,5t5

Slide 25 - Tekstslide

Exponentieel verband

  • Aantal =

  • Exponentiële groei omdat de  variabele een exponent is

  • Groeifactor, met welk getal je het begingetal vermenigvuldigt als de tijd 1 toeneemt


begingetalgroeifactort

Slide 26 - Tekstslide

Toename 

Oppervlakte = 
Hoeveel komt erbij op de 15e dag?
Dus tussen t= 14 (8 192) en t =15 (16 384)

16 384 - 8 192 = 8 192 
Dus op de 15e dag komt er 8 192           bij 


0,52t
dm2

Slide 27 - Tekstslide

Van % naar groeifactor

  • Rente is 3,5%
  • Na 1 jaar heb je 103,5%
  • Groeifactor is 103,5 : 100 = 1,035

  • Aantal panda's neemt 8,5% per jaar af
  • Na 1 jaar zijn er 91,5% 
  • Groeifactor is 91,5 : 100 = 0,915

Slide 28 - Tekstslide

Het aantal haaien daalt met 6,7 % per jaar,
de groeifactor is dan:
A
0,933
B
93,3
C
1,067

Slide 29 - Quizvraag

De rente op je spaargeld is 1,2%,
de groeifactor is dan:
A
1,2
B
1,02
C
1,012

Slide 30 - Quizvraag

Van groeifactor naar %

  • Groeifactor is 1,035
  • Na 1 jaar heb je 1,035 x 100 = 103,5
  • Rente is 103,5 - 100 = 3,5%

  • Groeifacor is 0,915
  • Na 1 jaar heb je 0,915 x 100 = 91,5
  • Percentage is 100 - 91,5 = 8,5%

Slide 31 - Tekstslide

De groeifactor is 1,45.
De toename is ..... %
A
145
B
1,45
C
45
D
55

Slide 32 - Quizvraag

De groeifactor is 0,97
De afname is ..... %
A
97%
B
9,7%
C
3%
D
0,03%

Slide 33 - Quizvraag

Verdubbelingstijd en halveringstijd

  • Verdubbelingstijd: de tijd die nodig is om het begingetal te verdubbelen
  • Halveringstijd: de tijd die nodig is om het begingetal te halveren

Bereken je meestal met inklemmen, let dan op het aantal decimalen waarop je  moet afronden. 

Slide 34 - Tekstslide

Omgekeerd evenredig verband

  • Uren vakkenvullen =                     als er in totaal 24 uren zijn

  • Bedrag per leerling =                    als de bus €600 in totaal kost

  • Delen door een variabele 

  • Grafiek is een hyperbool, in een tabel is boven x onder voor alle vakjes gelijk

aantal24
aantal600

Slide 35 - Tekstslide

Welk verband hoort hierbij?
A
Evenredig
B
Exponentieel
C
Wortel
D
Omgekeerd evenredig

Slide 36 - Quizvraag


A
Recht evenredig verband
B
Exponentieel verband
C
Omgekeerd evenredig verband
D
Wortelverband

Slide 37 - Quizvraag

is dit een omgekeerd evenredig verband?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Bij welk verband hoort deze tabel?
A
lineair dalend
B
evenredig
C
lineair stijgend
D
omgekeerd evenredig

Slide 39 - Quizvraag

Is de ene variabele drie keer zo groot, dan is de andere variabele ook drie keer zo groot.

Over welk verband gaat dit?

A
exponentieel verband
B
omgekeerd evenredig verband
C
evenredig verband
D
lineair verband

Slide 40 - Quizvraag

Is de ene variabele drie keer zo groot, dan is de andere variabele drie keer zo klein.

Over welk verband gaat dit?
A
lineair verband
B
evenredig verband
C
omgekeerd evenredig verband
D
exponentieel verband

Slide 41 - Quizvraag

Periodiek verband

In een periodiek verband is spraken van een schommeling om een horizontale evenwichtstand met een vaste periode.


Het aantal periodes per tijdseenheid heet een frequentie 


Voorbeelden: trillingen, hoogte van een ventiel bij een rijdende  fiets, eb en vloed.

Slide 42 - Tekstslide



Slide 43 - Tekstslide

Schuif de grafieken naar de juiste plek. 
Periodiek verband
Evenredig verband
Omgekeerd evenredig verband
Kwadratisch verband
Horizontale verband
Wortelverband
Lineair verband
Exponentieel verband
Machtsverband
Verticale verband

Slide 44 - Sleepvraag

Sleep de formules en de grafieken naar het juiste verband.
lineair verband
kwadratisch verband
wortelverband
y=4x+2
y=x²-3

Slide 45 - Sleepvraag