Ch3GH

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

BONJOUR 

Bonjour

et 

bienvenue!!

Le programme

Révision verbe être

H: grammaire

ÊTRE

Vul in: Je

1. est
2. sont
3. es
4. suis

Vul in: nous

1. sont
2. suis
3. sommes
4. êtes

Vul in: ils

1. suis
2. être
3. sont
4. est

Vertaal: la blague

1. de mop
2. het ding
3. de blaar
4. ik ook

Vertaal: encore

1. ik ook
2. geven
3. nog
4. Kerst

H: Grammaire (p.126)

Het bezittelijk voornaamwoord.

In het Frans hangt de vorm van het bezittelijk voornaamwoord af van het zelfstandig naamwoord dat volgt.

C'est mon prof d'anglais. 

C'est ma copine Manon.

J'adore mes amis. 

In welke zin staat een bezittelijk voornaamwoord?

1. Ik heb een grote hond.
2. Ik heet Jan.
3. Dat zijn mijn ouders.
4. Heb jij een nieuwe fiets?

Bezittelijk voornaamwoord

JOUW hond

JULLIE huis

ONZE vrienden

HAAR auto

etc.

En in het Frans?

"Mijn" heeft 3 vertalingen:

voor mannelijke woorden (le)	voor vrouwelijke woorden (la)	voor meervoudswoorden (les)
MON	MA	MES
le stylo	la maison	les parents
C'est mon stylo.	C'est ma maison.	Ce sont mes parents.

Vertaal: "Dat zijn MIJN boeken."

Ce sont ___ livres.

1. mon
2. ma
3. mes

Vertaal "Dat is MIJN zus."

C'est ___ soeur.

1. mon
2. ma
3. mes

Vertaal: "Luc is MIJN broer."


Luc est ___ frère.

1. mon
2. ma
3. mes

tante

parents

père

mon

ma

mes

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Attention!

Dat is zijn zus.

C'est ________ soeur.

Wat is hier het juiste bezittelijke voornaamwoord?

Kijk in je schema!

Attention!

Dat is zijn zus.

C'est SA soeur.

Want:

(1) zijn/haar = SON - SA - SES

(2) zus = een vrouwelijk woord (LA soeur)

Dus: SA

Et maintenant?

Lucas is haar broer.

Lucas est _______ frère.

?

Et maintenant?

Lucas is haar broer.

Lucas est SON frère.

(1) haar = SON - SA - SES

(2) frère = mannelijk, dus SON

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (v)

1. mon
2. ma
3. ta
4. sa

Vul het juiste bez. vnw. in:
Pierre et Marie sont ... (onze) parents.

1. ses
2. tes
3. nos
4. vos

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin (m).

1. son
2. sa
3. ta
4. ton

Vul in: (Mijn) amis vont au collège.

1. mon
2. mes
3. ma

Vul in: (onze) collège, c'est le Greijdanus

1. nos
2. notre

Let op!

Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk e vrouwelijk is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!

Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.

C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.

Ex. 32a

Au travail!

Exercices à faire: 

Ex.30abcd

Ex. 31abd

Ex. 32ab

Ex. 33a

Chapitre 3

H: Grammaire