De zes belangrijkste vormen van het werkwoordelijke gezegde zijn:
1. Hij
leest een spannend verhaal. (zelfstandig werkwoord)
2. Hij
gaat een spannend verhaal
lezen. (hww + heel werkwoord)
3. Hij
heeft een spannend verhaal
gelezen. (hww + voltooid deelwoord)
4. Hij
is een spannend verhaal
aan het lezen. (hww + aan het + heel werkwoord)
5. Hij
zit een spannend verhaal
te lezen. (hww + te + heel werkwoord)
6. Hij
leest een spannend verhaal
voor. (splitsbaar werkwoord)
Let op: soms hoort er een extra woord bij het werkwoord. Dit woord hoort ook bij het
werkwoordelijk gezegde.
v.b.: Hij slooft zich erg uit. WG = slooft zich uit.