die starken Verben im Präsens

Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam

Slide 1 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a ->ä
B
a-> i
C
er verandert niets

Slide 2 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 3 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de goede vervoeging?
Du
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 5 - Quizvraag

Vul de goede vervoeging in.
Er
A
fallt
B
fält
C
fällt
D
vällt

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in:
Usain ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
laufst
D
läufst

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
fahren
A
er fahrt
B
sie fährst
C
ihr fährt
D
du fährst

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
laufen
A
ich läufe
B
sie läufen
C
ihr lauft
D
du laufst

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
lassen
A
ich lasse
B
sie lässst
C
ihr lässt
D
du lasst

Slide 10 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an

Slide 11 - Quizvraag

jij ziet (sehen)
A
du siehst
B
du sehst
C
du sihst

Slide 12 - Quizvraag

u leest (lesen)
A
Sie liest
B
Sie lezen
C
Sie lehst
D
Sie lesen

Slide 13 - Quizvraag

zij geeft (geben)
A
sie giebt
B
sie gebt
C
sie gibt

Slide 14 - Quizvraag

jij helpt

Slide 15 - Open vraag

jij eet

Slide 16 - Open vraag

zij raadt

Slide 17 - Open vraag

het loopt

Slide 18 - Open vraag

jij gaat

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vervoeging in.
Du ......... mir immer gut.
A
hilfst
B
helfst
C
hielfst
D
helpst

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 21 - Quizvraag

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 22 - Quizvraag

Meine Schwester ......... ein Buch.
A
lest
B
lies
C
liest
D
leest

Slide 23 - Quizvraag

Der Arzt ..............Meike eine Spritze.
A
gebt
B
gibst
C
gibt

Slide 24 - Quizvraag

Du ..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst

Slide 25 - Quizvraag

Wo ....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft

Slide 26 - Quizvraag

Merel ...................ihrer Mutter beim Kochen.
A
helfst
B
hilfst
C
helft
D
hilft

Slide 27 - Quizvraag

Erich ................noch ein Stück Kuchen.
A
nehmst
B
nihmt
C
nimmt
D
nimt

Slide 28 - Quizvraag

Mario .................zwei Tore.
A
schisst
B
schießt
C
schießen

Slide 29 - Quizvraag

..................du mir mal das Brot, bitte?
A
gibst
B
gebst
C
giebst

Slide 30 - Quizvraag

Auf welcher Seite .................das?
A
stieht
B
stiht
C
stehen
D
steht

Slide 31 - Quizvraag

Ihr ................hier das neueste Modell von Tesla.
A
sieht
B
sehen
C
seht

Slide 32 - Quizvraag

Warum ................... meine Mutter die Zeitung? (lesen)

Slide 33 - Open vraag

Marie .............. immer 8 Stunden pro Nacht. (schlafen)

Slide 34 - Open vraag

Du ............. immer schöne Blumen für meine Mutter mit. (nehmen)

Slide 35 - Open vraag

Du ............... ohne Regenschirm. (laufen)

Slide 36 - Open vraag

Ihr ................... uns zu Hause. (treffen)

Slide 37 - Open vraag

Der Arzt ................. immer einen weißen Kittel. (tragen)

Slide 38 - Open vraag

Du .................. meinem Vater immer mit dem Garten. (helfen)
Tekst

Slide 39 - Open vraag

Er .................. ohne Führerschein nach Frankreich. (fahren)

Slide 40 - Open vraag