Column les 3

Schrijven - Column les 3
* Herhaling vorige les

Vandaag
* figuurlijk taalgebruik: beeldspraak/ stijlfiguren
* Korte schrijfoefening aanvullen van eigen column
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijven - Column les 3
* Herhaling vorige les

Vandaag
* figuurlijk taalgebruik: beeldspraak/ stijlfiguren
* Korte schrijfoefening aanvullen van eigen column

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken column
* 400 woorden (elke zin belangrijk)
* Onderwerp
* Doel
* Taalgebruik

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
* Actueel
* Groot onderwerp, maak het klein
* Persoonlijk

* Doel = amuseren/overtuigen

Slide 3 - Tekstslide

Tekstopbouw
* Inleiding – standpunt meteen / nieuwsgierig maken
* Middenstuk – aandacht vasthouden met schrijfstijl
* Slot – ‘sandwich-methode’

Slide 4 - Tekstslide

Inleiding opties
* In de inleiding introduceer je het onderwerp. De belangrijkste functie van de inleiding is de lezer te boeien. In de inleiding beslist de lezer of hij verder gaat lezen of niet.
* Start altijd met een pakkende openingszin!
* Om de lezer vast te houden kun je één van de volgende trucs gebruiken:

Slide 5 - Tekstslide

Trucs:
- Begin met een ongebruikelijk detail
- Citeer een beroemde persoon
- Begin met een pakkende anekdote over het onderwerp
- Start met één of enkele opmerkelijke feiten, bijvoorbeeld statistische gegevens.
- Start met een aantal vragen
- Start met een actualiteit
- Start met een stukje geschiedenis
- Start met een voorbeeld


Slide 6 - Tekstslide

Taalgebruik
* Geestig/ heftig
* BNW
* Beeldspraak / stijlfiguren

Slide 7 - Tekstslide

Taalgebruik
* Gebruik BNW   ( derderangs huwelijkstherapeut, hilarisch uurtje televisie, met messcherpe vragen, mijn licht demente buurman, door een oliedomme fout )
* Gebruik originele woorden ( twee enveloppen waar alle oudjes geen ene jota van snapten, Ik ben naarstig op zoek naar werk)
* Gebruik figuurlijk taalgebruik  (Ondertussen likt links de schrijnende wonden, Ondertussen begreep ik dat Thierry ook weer boven water was. )

Slide 8 - Tekstslide

Noem een ander woord voor
'huilen'.

Slide 9 - Woordweb

Noem een ander woord voor
' mee eens zijn'

Slide 10 - Woordweb

Noem een ander woord voor
' proberen'

Slide 11 - Woordweb

Noem een ander woord voor
'praten'

Slide 12 - Woordweb

Beeldspraak
* vergelijking (als/zonder als)
* personificatie (abstract iets krijgt menselijke eigenschap)
* metafoor (spreekwoorden/ uitdrukkingen)
* metonymia (iets genoemd wat op de een of andere manier te maken heeft met datgene wat er bedoeld wordt)

Slide 13 - Tekstslide

1. Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 14 - Quizvraag

2. Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 15 - Quizvraag

3. Mijn dochter computerde altijd veel, maar tegenwoordig is ze meer een boekenwurm.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 16 - Quizvraag

4. Met rubber is het veilig vrijen.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 17 - Quizvraag

5. Met lood in zijn schoenen begon hij de wedstrijd.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 18 - Quizvraag

Stijlfiguren
* herhaling
* opsomming (met climax) 
* Tegenstelling
* Eufemisme  (verzachtende manier van vertellen, niet spottend)
* Hyperbool (overdrijving)
* Understatement (afzwakking, wel spottend)
* Ironie (licht spottend, tegenovergestelde vaak van wat bedoeld wordt)
* Sarcasme (harde spot)
* Pleonasme (witte sneeuw, glad ijs)
* Tautologie (schots en scheef, pracht en praal)
* Retorische vraag (geen antwoord nodig)

Slide 19 - Tekstslide

1. Na weer een complicatie deelde de arts de familie mee dat ze op het ergste voorbereid moesten zijn.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
sarcasme
D
pleonasme

Slide 20 - Quizvraag

2. . Jongens, ik ga even naar de bakker, want ik verga van de honger.
A
eufemisme
B
herhaling
C
tautologie
D
hyperbool

Slide 21 - Quizvraag

3. Hij had te diep in het glaasje gekeken en moest zijn rijbewijs inleveren.
A
hyperbool
B
tautologie
C
understatement
D
pleonasme

Slide 22 - Quizvraag

4. Nooit en te nimmer doe ik daar nog een keer aan mee.
A
Ironie
B
tautologie
C
herhaling
D
retorische vraag

Slide 23 - Quizvraag

Toevoeging schrijfoefening
Pas jouw eerste column weer aan:
- Maak een keuze voor de inleiding en pas aan.
- Voeg 5 opvallende BNW toe.
- Gebruik ook minstens 3 x een vorm van beeldspraak/stijlfiguren.
- Geef je verhaal een titel.

Slide 24 - Tekstslide