Column les : aantrekkelijk schrijven - beeldspraak en stijlfiguren

Nederlands



Aantrekkelijk schrijven
Wat is dat?


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands



Aantrekkelijk schrijven
Wat is dat?


Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...

... weet je wat een tekst aantrekkelijk maakt; wat aantrekkelijk schrijven is.

... hoe je door je manier van schrijven een tekst aantrekkelijk kunt maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gebeurt er met jou/wat doet een tekst met jou als jij deze aantrekkelijk vindt om te lezen?
Wat bereikt de schrijver dan bij jou?

Slide 3 - Woordweb

Aantrekkelijk schrijven! Wat is dat?
Je lezer een glimlach bezorgen, laten lachen, meenemen in het verhaal, de tekst laten 'zien, horen, voelen, ruiken en proeven'.

Je lezer raken, prikkelen, in spanning houden, verrassen, verleiden, 
verbazen en op het verkeerde been zetten.

Maar ook je lezer laten lezen zonder dat hij stukken moet 
herlezen om te begrijpen wat er staat.

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer vind jij een tekst aantrekkelijk om te lezen? Wat maakt een tekst aantrekkelijk? Wat doet de schrijver dat de tekst aantrekkelijk is om te lezen?

Slide 5 - Woordweb

Aantrekkelijk schrijven! Hoe?
  • beeldspraak en stijlfiguren 
  • bijvoeglijke naamwoorden
  • synoniemen voor 'gewone, alledaagse taal' 
  • situatieschetsen
  • korte, bondige zinnen
  • persoonlijke, informele benadering van het onderwerp
  • beeldend en tastbaar schrijven

Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak & stijlfiguren


Deze les richten we ons op beeldspraak en stijlfiguren.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is beeldspraak ook alweer?
Welke vormen van beeldspraak ken je nog?

Slide 8 - Woordweb

Wat zijn stijlfiguren ook alweer?
Welke stijlfiguren ken je nog?

Slide 9 - Woordweb

Beeldspraak

Op de volgende slide wordt uitgelegd wat beeldspraak is. 

Daarna volgt een aantal slides met verschillende vormen van beeldspraak en uitleg.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Beeldend (figuurlijk - niet letterlijk) taalgebruik.
Beeldspraak heeft altijd met vergelijkingen te maken.

Met beelden kan iets extra duidelijk worden gemaakt, worden benadrukt, krachtiger worden uitgedrukt. Ook kun je met beeldspraak de aandacht van de lezer trekken, de lezer verrassen en de lezer je tekst laten beleven. 

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijking met als
Bij een vergelijking met als zijn 3 elementen aanwezig.

object         hetgeen dat vergeleken wordt
beeld           hetgeen waarmee het object vergeleken wordt
verbindingswoord         als, net als, alsof

Lachen als een boer met kiespijn.

Slide 12 - Tekstslide

Vergelijking zonder als
Bij een vergelijking zonder als zijn 2 elementen aanwezig.

object 
beeld 
Het verbindingswoord ontbreekt.

Johan is een angstige wezel

Slide 13 - Tekstslide

Metafoor
Bij een metafoor is 1 element aanwezig.

beeld
Het object en verbindingswoord ontbreken.

De koning van de wildernis sloop dichterbij.
object = de leeuw

Slide 14 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos voorwerp/verschijnsel krijgt menselijke eigenschappen/menselijk gedrag toegekend. 

De telefoon slaapt op het bureau van de docent.

Het papier is geduldig.

Slide 15 - Tekstslide

Metonymia
Er wordt iets genoemd wat op een bepaalde manier te maken heeft met dat wat bedoeld wordt. Er is geen overeenkomst, maar een andere relatie.

Doe nog maar een bakkie.          verpakking i.p.v. inhoud (koffie)
Er is een nieuwe Rembrandt ontdekt.         maker i.p.v. product (schilderij)
De docent telt alle neuzen.          deel i.p.v. geheel (leerlingen) 
Nederland heeft gewonnen.         geheel i.p.v. deel (Nederlands elftal)

Slide 16 - Tekstslide

Stijlfiguren

Op de volgende slide wordt uitgelegd wat stijlfiguren zijn. 

Daarna volgt een aantal slides met verschillende stijlfiguren en uitleg.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Tijd om te oefenen met ...

... creatief schrijven!

Slide 31 - Tekstslide

Korte schrijfoefening - stap 1
Schrijf een kort verhaal (150-200 woorden). Kies één van onderstaande rijtjes met woorden en verwerk alle woorden uit dit rijtje in jouw verhaal. 







Tovenaar – olifant – irritatie – brug – appelboom – deurmat – gevoelig – schaar
Tandenstoker – bankbiljet – mysterieus – dierenwinkel – lekke band – experiment – pizza – bel
Ballon – heggenschaar – gebocheld – vurige liefde – oma – wrat – toverspreuk – toeter

Slide 32 - Tekstslide

Korte schrijfoefening - stap 2
Je hebt een kort verhaal geschreven.

  1. Voeg nu 4 bijvoeglijk naamwoord  aan het verhaal toe. blauw
  2. Verwerk minstens 2 keer een overdrijving in het verhaal. geel
  3. Voeg 2 opsommingen toe aan het verhaal. groen
  4. Verwerk 1 ironische of sarcastische opmerking in het verhaal in het verhaal. rood




Slide 33 - Tekstslide

Korte schrijfoefening - stap 3

Lever de korte schrijfoefening in via Classroom.

Slide 34 - Tekstslide

Actieve en passieve vorm
Aan het eind van deze les weet je wat het verschil is tussen een actieve en passieve zin. 

Slide 35 - Tekstslide

Actieve en passieve zinnen
In een actieve zin is het onderwerp actief en voert zij of hij iets uit of is zij of hij iets.  De minister opende de tentoonstelling.

In een passieve zin doet het onderwerp niets. Het wordt door iemand gedaan. Vaak is de persoonsvorm een vorm van 'worden' of 'zijn'. De tentoonstelling werd door de minister geopend. 

Slide 36 - Tekstslide

Welke vormen zijn er?
o.t.t. Daan mist de bus   > De bus wordt door Daan gemist
v.t.t. Daan heeft de bus gemist > De bus is door Daan gemist

o.t.t.t. Daan zal de bus missen > De bus zal door Daan gemist worden
v.t.t.t. Daan zal de bus gemist hebben > De bus zal door Daan gemist zijn

Slide 37 - Tekstslide

Oefenen
Maak oefening 3 t/m 8 op blz. 88. Sommige leerlingen zijn al begonnen en anderen nog niet.


maak oefening 2 t/m 7 vanaf blz. 90. 

Slide 38 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 39 - Tekstslide