lijdend voorwerp

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

LESDOEL

Ik kan het lijdend voorwerp in een zin herkennen en benoemen.

Een lijdend voorwerp is altijd een persoon, ding of dier

zoals........

lijdend voorwerp

STAP 1

ZOEK EERST DE PERSOONSVORM

De kat gaat een muis vangen

Maak een vraag van de zin.

Gaat de kat een muis vangen?

Het eerste woord is de persoonsvorm.

STAP 2

ZOEK HET ONDERWERP

De kat gaat een muis vangen

Het onderwerp vind je door wie of wat + persoonsvorm te vragen: Wie gaat een muis vangen?

de kat

De kat is het onderwerp

STAP 3

ZOEK HET GEZEGDE

De kat gaat een muis vangen

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.

gaat vangen is het gezegde

STAP 4

ZOEK HET LIJDEND VOORWERP

De kat gaat een muis vangen

Het lijdend voorwerp vind je met de vraag

wie of wat + gezegde + onderwerp

Wat gaat de kat vangen

een muis is het lijdend voorwerp

stappenplan

1. zoek de persoonsvorm

2. zoek het onderwerp

3. zoek het gezegde

4. zoek het lijdend voorwerp. Wie of wat + gezegde + onderwerp

5. schrijf het lijdend voorwerp op

Omar gaat een film kijken.

1. Wat is de  persoonsvorm:  gaat

2. Wat is het onderwerp:  Omar

3. Wat is het gezegde: gaat kijken

4. zoek het lijdend voorwerp.

Wie of wat + gezegde + onderwerp  Wat gaat Omar kijken?

5. schrijf het lijdend voorwerp op .........................

Dirk maakt een sneeuwpop.

1. Wat is de  persoonsvorm:  maakt

2. Wat is het onderwerp: 

3. Wat is het gezegde:

4. zoek het lijdend voorwerp.

Wie of wat + gezegde + onderwerp  ..........................?

5. schrijf het lijdend voorwerp op .........................

Gisteren heeft Lisa taart gegeten.

1. Wat is de  persoonsvorm:  .........

2. Wat is het onderwerp: ......... 

3. Wat is het gezegde:  .................

4. Wat is het lijdend voorwerp.

De man geeft de jongen een hand.

1. de man
2. geeft
3. de jongen
4. een hand

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.

1. een lekkere pizza
2. heb gebakken
3. ik
4. gisteren

De politie gaf de fietser een bekeuring.

1. gaf
2. De politie
3. de fietser
4. een bekeuring

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.

1. Op de markt
2. heb gekocht
3. ik
4. een vette haring

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht.

1. een jas
2. Maartje
3. bij de Primark
4. heeft gekocht

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Lijdend Voorwerp