Werkwoordspelling Persoonsvorm tt en vt
1 / 16
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wat doet een persoonsvorm in de zin?
Slide 3 - Open vraag
Hoe zou je een persoonsvorm herkennen zonder getals- of tijdsproef?
Slide 4 - Open vraag
Oefenen met tt:
De nieuwe conciërge op school (helpen) bij het plakken van je band.
De nieuwe conciërge op school (helpen) bij het plakken van je band.
A
helpen
B
helpt
C
hielp
D
hellupt
Slide 5 - Quizvraag
(Bieden) jij echt zo veel voor die lelijke schoenen?
A
Biedt
B
Bood
C
Biet
D
Bied
Slide 6 - Quizvraag
De onhandige chef-kok (branden) zijn vingers aan de hete oven.
A
brandt
B
brand
C
brant
D
brandde
Slide 7 - Quizvraag
(Geven) u wel eens geld aan goede doelen?
A
Geevt
B
Geefd
C
Geeft
D
Geef
Slide 8 - Quizvraag
De klantenservice (beantwoorden) je vraag binnen drie werkdagen.
Slide 9 - Open vraag
(Verblinden) je je tegenliggers niet met zo'n felle fietslamp?
Slide 10 - Open vraag
Roos' broer (worden) gezien als een grote belofte in het betaald voetbal.
Slide 11 - Open vraag
Dorians paard (draven) sierlijk rondjes in de bak van de manege.
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Link
Slide 14 - Link
Oefenen persoonsvorm VT
Jonas (beseffen) dat hij te laat op school zou komen.
Jonas (beseffen) dat hij te laat op school zou komen.
A
beseft
B
besevte
C
besefde
D
besefte
Slide 15 - Quizvraag
Het (plenzen) zo hard dat we even gingen schuilen in een bushokje.
A
Plensde
B
Plensdt
C
Plenste
D
Plenzde
