P1_5_verhaalanalyse_les 4_verhaalinzet_perspectieven

Verhaalanalyse
Aan het einde van de les:
  • Kun je in een verhaal aangeven met welke verhaalinzet is begonnen
  • Kun je uitleggen vanuit welk perspectief een verhaal is geschreven
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse
Aan het einde van de les:
  • Kun je in een verhaal aangeven met welke verhaalinzet is begonnen
  • Kun je uitleggen vanuit welk perspectief een verhaal is geschreven

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Werkwoordspelling
  • Herhaling theorie vorige les
  • Theorie verhaalanalyse
  • Verhaal lezen

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen werkwoordspelling
  1. Die jongen ... (misleiden) zelfs zijn vrienden!

  2. Hij ... (beleggen) zijn geld vorig jaar in Bitcoins.

  3. Mijn oma heeft een ... (vergroten) foto van mij op de piano staan.




Slide 3 - Tekstslide

Oefenen werkwoordspelling
  1. Die jongen misleidt zelfs zijn vrienden!

  2. Hij belegde zijn geld vorig jaar in Bitcoins.

  3. Mijn oma heeft een vergrote foto van mij op de piano staan.




Slide 4 - Tekstslide

Literatuur <-> lectuur
  • er wordt met het verhaal 'gespeeld  * vast stramien
  • onvoorspelbaar einde                             * voorspelbaar (happy end)
  • origineel taalgebruik                               * cliché taalgebruik
  • personages zijn uitgewerkt.                * stereotypen
  • lezer kan het gelezene toepassen.    * ter ontspanning



Slide 5 - Tekstslide

Personages
* hoofdpersoon - round character - belangrijkste persoon  - streeft een
   bepaald doel na en maakt een ontwikkeling door
* bijpersonen/bijfiguren - steunen de hoofdpersoon of werken deze tegen
   bij het bereiken van zijn doel  - flat character - stereotypen - geen
   ontwikkeling
 * protagonist - bijna altijd de hoofdpersoon
* antagonist - werkt de hoofdpersoon tegen - kan een persoon zijn, 
   maar ook een ziekte 

Slide 6 - Tekstslide

Tijd
Een auteur kan spelen met de chronologie van de gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen worden lang niet altijd verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn.
* chronologische volgorde = fabel / vertelde volgorde = sujet
* flashback - in het verhaal wordt teruggegrepen op iets dat eerder gebeurd is (om aan te geven
   waarom iets gebeurt)
* flashforward - de schrijver licht een tipje van de sluier van de toekomst (spannende hint)
* tijdsprong - een heel stuk van de tijd wordt overgeslagen (is niet belangrijk)
* tijdverdichting - een heel stuk tijd wordt kort samengevat
* tijdvertraging - een enkel moment wordt heel uitgebreid beschreven
* vertelde tijd - duur van het verhaal (bijvoorbeeld zeven maanden)
* verteltijd - aantal bladzijdes

Slide 7 - Tekstslide

Noem een manipulatietechniek

Slide 8 - Woordweb

Manipulatietechnieken
  • open plek
  • flashback/flashforward
  • vooruitwijzing
  • tijdsprong
  • tijdsverdichting
  • vertragen/versnellen



Slide 9 - Tekstslide

Verhaalinzet
de manier waarop een verhaal begint

Slide 10 - Tekstslide

Verhaalinzet (1)

  • ab ovo: vanaf het begin (letterlijk: vanaf het ei)


Slide 11 - Tekstslide

'Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.'

'De avonden' van Reve

Slide 12 - Tekstslide

Verhaalinzet (2)
  • in medias res: midden in het verhaal


Slide 13 - Tekstslide

'Hoe heet de man die de gevangeniskat opat? Dat is de vraag en het maakt niet uit wie van de drie vrienden de vraag stelt of hoe ze op het onderwerp komen. Het draait om de achternaam en niets anders doet ertoe op deze lenteochtend in toko Hardy.’

'Honolulu King' van Goemans

Slide 14 - Tekstslide

Verhaalinzet (3)
  • post rem: begin bij het einde


Slide 15 - Tekstslide

'Er zijn me een paar dingen overkomen – en niet alleen de dood van mijn moeder’

'Twee vrouwen' van Mulisch

Slide 16 - Tekstslide

Vertelinstanties = perspectieven
Elk verhaal heeft een verteller

Verteller is niet hetzelfde als de schrijver

Slide 17 - Tekstslide

Welke drie perspectieven zijn er?

Slide 18 - Woordweb

Wat is het perspectief?

Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij, ‘het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. 
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het perspectief?

"Anton woonde in het tweede huis van links: dat met het rieten dak. Het heette al zo toen zijn ouders het kort voor de oorlog huurden; zijn vader had het eer der ‘Eleutheria’ genoemd of iets dergelijks, maar dan geschreven in griekse letters. Ook al voordat de catastrofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets dat buiten de rust was."
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het perspectief?

"De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet arm. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar armer was ik niet. Dat weet ik. Er is een moment geweest waarop ik het merkte. Dat herinner ik me als de dag van gisteren."
A
Ik-perspectief
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Lezen fragment Kader Abdolah
Het huis van de moskee 
--> begint als een soort van Perzisch sprookje
--> revolutie in Iran eind jaren '70 (historische roman)
--> familie en vrienden vallen uit elkaar en blijken opeens
       vijanden; hoe kunnen mensen veranderen
--> autobiografisch karakter -Abdolah moest zelf vluchten voor
        het Iraanse bewind

Slide 23 - Tekstslide

'Papegaai vloog over de IJssel' (p. 3)
  1. Beschrijf de verhaalinzet van het verhaal. 
  2. Wat is de vertelinstantie van het verhaal? 
  3. Citeer een zin waaruit de vertelinstantie duidelijk wordt.
  4. Beschrijf de volgende begrippen: hoofdpersoon, doel van de hp, helper en tegenstander.

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk 
  • Bestuderen theorie verhaalanalyse.
  • SP + IP 1: opdracht 4 t/m 7.





Slide 25 - Tekstslide