Leesvaardigheid - les 1

Leesvaardigheid - les 1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid - les 1

Slide 1 - Tekstslide

Examentraining
  • Mieke, Nathan, Thijmen, Damian en Thom gaan samen in een groepje zitten. 
  • Jullie gaan eerst 20 minuten zelfstandig een tekst lezen en vragen maken. Daarna gaan jullie 10 minuten in het groepje jullie antwoorden bespreken. 
  • Daarna kom ik met jullie de antwoorden bespreken. 

Slide 2 - Tekstslide

Quizvragen
Even kijken hoe veel jullie weten. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de belangrijkste functie van de inleiding in een tekst?
A
De hoofdgedachte presenteren
B
De lezer nieuwsgierig maken en het onderwerp introduceren
C
Een samenvatting geven van de kern van de tekst
D
De tekst afsluiten

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de kern van een tekst?
A
Het eerste deel van de tekst
B
Het laatste deel van de tekst
C
Het belangrijkste deel van de tekst waarin de hoofdgedachte wordt uitgewerkt
D
Een opsomming van feiten en detail

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het doel van de slotzin in een tekst?
A
De tekst afronden en een conclusie trekken
B
Nieuwe ideeën introduceren
C
Een herhaling van de inleiding geven
D
De lezer verbazen

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de volgende is een voorbeeld van een tekstsoort?
A
Een zin
B
Een essay
C
Een alinea
D
Een woord

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een informatieve tekst en een overtuigende tekst?
A
Een informatieve tekst probeert de lezer te overtuigen, terwijl een persuasieve tekst feitelijke informatie geeft.
B
Een informatieve tekst geeft feitelijke informatie, terwijl een persuasieve tekst de lezer probeert te overtuigen of te beïnvloeden.
C
Een informatieve tekst bevat alleen meningen, terwijl een persuasieve tekst feitelijke informatie presenteert.
D
Er is geen verschil tussen deze twee tekstsoorten.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van een opsommende tekst?
A
Details en beschrijvingen geven
B
Argumenten presenteren en overtuigen
C
Feitelijke informatie in een bepaalde volgorde presenteren
D
Een verhaal vertellen met een begin, midden en einde

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor 'hoofdgedachte' in een tekst?
Synoniem
Een synoniem is een ander woord met de zelfde betekenis. 
Bijvoorbeeld: huis - woning
A
Inleiding
B
Ondertitel
C
Slotzin
D
Kernzin

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het primaire doel van een betoog?
A
De lezer overtuigen van een standpunt door argumenten te presenteren
B
De lezer informeren over feitelijke gebeurtenissen
C
De lezer entertainen met een verhaal of anekdote
D
De lezer aan het lachen maken met humoristische elementen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een gedicht?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Amuseren

Slide 12 - Quizvraag

Informeren
amuseren
instrueren
overtuigen
activeren

Slide 13 - Sleepvraag

Had je (bijna) alles goed?
Ga zelfstandig aan de slag op Studiemeter.nl.
Lees de uitleg goed door en maak de opdrachten
(staan klaar als huiswerk)
Ging het niet zo goed?
Doe mee met de uitleg, daarna mag je aan de slag op Studiemeter. 

Slide 14 - Tekstslide

Verkennend lezen
Bij verkennend lezen bekijk je de tekst om snel te bepalen wat de tekstsoort en het onderwerp van de tekst is. Als je weet wat de tekstsoort en het onderwerp is, kun je voorspellen wat er in de tekst staat.

Slide 15 - Tekstslide

Globaal lezen
  • Nadat je een tekst verkennend hebt gelezen, ga je deze globaal lezen. Je neemt de tekst dan kort door om te achterhalen waar de tekst in grote lijnen over gaat. Dit helpt je om de tekst beter te begrijpen als je deze daarna nauwkeurig gaat lezen.
  • Als je globaal leest, bedenk je eerst wat je van het onderwerp weet. Je doet dit (meestal) in je hoofd. Als je van tevoren bedenkt wat je over het onderwerp weet, zul je tijdens het globaal lezen de tekst beter begrijpen.
  • Daarna lees je de inleiding van de tekst en de eerste en laatste zin van elke alinea. In de inleiding van een tekst kondigt de schrijver het onderwerp van de tekst aan. Ook worden in de inleiding soms aanwijzingen gegeven voor wat er in de tekst wordt behandeld. De eerste en laatste zin van een alinea bevatten vaak de belangrijkste informatie uit die alinea.

Slide 16 - Tekstslide

Tekstsoorten
  • Voordat je een tekst gaat lezen, bepaal je de tekstsoort
  • Dit doe je met behulp van uiterlijke kenmerken en de bron van een tekst. 
  • Door dit te doen, weet je welke inhoud je kunt verwachten.

Veel tekstsoorten hebben een vast tekstdoel. Als je weet wat de tekstsoort is, weet je dus vaak ook wat het belangrijkste doel van de tekst is.

Slide 17 - Tekstslide

Tekstsoorten
  • Een schrijver schrijft een tekst altijd met een bedoeling
  • Dit noem je het tekstdoel
  • De belangrijkste tekstdoelen zijn: informeren, instrueren, overtuigen en activeren.

Slide 18 - Tekstslide

Kenmerken van tekstdoelen
In een informerende tekst staan vooral feiten. Het gaat niet om de mening van de schrijver. Als er in de tekst meningen staan, zijn dit vaak meningen van anderen. Er staat dan bij van wie de mening is.

Slide 19 - Tekstslide

Kenmerken van tekstdoelen
In een instruerende tekst wordt stapsgewijs uitgelegd hoe je iets moet doen of gebruiken. Verder wordt de lezer aangesproken. Dit kan in de gebiedende wijs.
Soms worden er afbeeldingen gebruikt om uit te leggen hoe je iets moet doen of gebruiken.
De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt in zinnen die een gebod of bevel uitdrukken. In dergelijke zinnen ontbreekt het onderwerp en staat de gebiedende wijs altijd op de eerste plaats:
(1) Verroer je niet!
(2) Blijf er toch ook met je vingers van af!

Slide 20 - Tekstslide

Kenmerken van tekstdoelen
In een overtuigende tekst gaat het om de mening van de schrijver. Als een schrijver wil dat je het met hem eens bent of als hij wil dat je iets gaat doen, onderbouwt hij zijn standpunt met argumenten. Het standpunt is de mening die centraal staat in een overtuigende tekst.

Slide 21 - Tekstslide

Opbouw
Bestaat uit:
  • Inleiding
  • Kern
  • Slot

Vergelijk de inleiding van een tekst met een winkeletalage:
  • aandacht trekken voor in zijn winkel;
  • de klant moet weten wat er te koop is.

Slide 22 - Tekstslide

Doel van de inleiding
  • Het onderwerp vertellen
  • Aangeven welk probleem behandeld wordt
  • Enkele vragen opwerpen
  • Sfeerbeschrijving geven
  • Aanleiding noemen
  • Voorbeeld of anekdote geven

Slide 23 - Tekstslide

Doel van de kern
  • In de kern vertelt de schrijver wat hij wil vertellen over het onderwerp.
  • Bestaat uit meerdere alinea’s;
  • iedere alinea behandelt een deelonderwerp van het onderwerp.

Slide 24 - Tekstslide

Doel van het slot
  • Einde van de tekst.
  • Kan op verschillende manieren:
    - samenvatting geven (nog kort herhalen waar de tekst over ging);
    - conclusie trekken (dus…).
  • Bij korte teksten meestal één alinea lang,
  • maar het kan ook meerdere alinea’s zijn (bij langere teksten).

Slide 25 - Tekstslide

Oefenen
Ga naar studiemeter en maak taak 1
Lees de theorie goed door!

Slide 26 - Tekstslide