Vijfde/zesde les: 2.4 Verslag en notulen + spelling

Wat gaan we deze les doen?(1)

  • Van wie krijg ik het schrijfplan + tekst?
  • Niks ontvangen = geen toets!
  • AFSPRAKEN!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we deze les doen?(1)

  • Van wie krijg ik het schrijfplan + tekst?
  • Niks ontvangen = geen toets!
  • AFSPRAKEN!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?(2)
  • Herhalen werkwoordspelling + voltooid deelwoord erbij
  • Herhalen: schrijfplan/indeling van een tekst
  • Theorie Schrijven 2F hoofdstuk 2. 4 Verslag en notulen
  • Oefenen met opdrachten over hoe je een goed verslag schrijft.
  • Zelf aan de slag met opdracht 3 uit Nu Nederlands = inleveren!

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert van je werkwoordspellingsfouten.
  • Je weet wat notulen zijn.
  • Je kunt notuleren.
  • Je weet aan welke eisen een verslag moet voldoen.

Slide 3 - Tekstslide

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 4 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Wij zijn verhuisd.
B
Wij zijn verhuist.

Slide 5 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Hij bediend.
B
Hij bedient.

Slide 7 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 8 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?

A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 9 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed? (Meer antwoorden)
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Rotterdam verhuist.

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.

Slide 12 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 13 - Quizvraag

werkwoordspelling
Welke zin is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd
B
Hij heeft de boel belazert

Slide 14 - Quizvraag

Een verslag schrijven
  • Wat is een verlag eigenlijk?
  • Een schrijfplan maken, waarom is dat nodig?
  • Welke onderdelen heeft een verslag?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het nut van een schrijfplan?
A
Dan dwaal je niet af.
B
Je geeft antwoord op de 5W's en H-vraag.
C
Je maakt dan een goede indeling van de tekst.
D
Je kunt beter nadenken over je tekstdoel en publiek.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Titel
Inleiding
Kern
Slot
Bijvoorbeeld 'Mijn stageverslag'
Introductie van het onderwerp
Een samenvatting of een conclusie.
Je vertelt verschillende dingen over het onderwerp

Slide 21 - Sleepvraag

Je wilt een leesbaar verslag schrijven. Hoe doe je dat?

Slide 22 - Open vraag

Je wilt een leesbaar verslag schrijven. Hoe doe je dat? (1)
1. Begin niet elke zin hetzelfde. Bijvoorbeeld niet elke keer meer het onderwerp beginnen.

Dus niet:
Ik ben op school. Ik maak huiswerk. Ik ga zo een broodje eten.


Gebruik voegwoorden! Begin eens met een  ander zinsdeel.

Slide 23 - Tekstslide

Herschrijf:
Ik ben op school. Ik maak huiswerk. Ik ga zo een broodje eten.

Slide 24 - Open vraag

Je wilt een leesbaar verslag schrijven. Hoe doe je dat? (2) 
2.  Je tekst is duidelijk geformuleerd:
  • Je kiest dus de goede woorden.
  • Je zinnen hebben een duidelijk begin (hoofdletter) en een punt aan het eind.
  • Je zinnen zijn niet te lang (2F = max. 20 woorden).
  • Je maakt alinea's (inleiding, middenstuk en slot)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

TAALVERZORGING: punt, vraagteken en uitroepteken zijn op de juiste manier gebruikt.
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

TAALVERZORGING: elke zin begint met een hoofdletter.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

TAALVERZORGING: punt, vraagteken en uitroepteken zijn op de juiste manier gebruikt.
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
amerikaanse
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
burgemeester
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
februari
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
de heer f. vonk
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
groningen
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
moslim
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
russische man
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
suikerfeest
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Schrijf je dit met een hoofdletter?
god
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Schrijf je VAN met een hoofdletter?
meneer van Dam
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

Wat hebben we gedaan?
  • Herhalen werkwoordspelling + voltooid deelwoord erbij
  • Herhalen: schrijfplan/indeling van een tekst
  • Theorie Schrijven 2F hoofdstuk 2. 4 Verslag en notulen
  • Oefenen met opdrachten over hoe je een goed verslag schrijft.
  • Geoefend met het gebruik hoofdletters.

Slide 40 - Tekstslide

AAN DE SLAG! 
Mailen naar: az.verschoor@tcrmbo.nl

Slide 41 - Tekstslide

Mailen naar: az.verschoor@tcrmbo.nl

Slide 42 - Tekstslide