§ 4.2 De stroomgebieden van Rijn en Maas

Leerdoelen
  • Je weet van welke factoren de waterafvoer in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas afhangt.
  • Je kunt de lengte- en dwarsprofielen van de Rijn en de Maas beschrijven.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  • Je weet van welke factoren de waterafvoer in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas afhangt.
  • Je kunt de lengte- en dwarsprofielen van de Rijn en de Maas beschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Opdrachten
Maak de opdrachten van paragraaf 4.2

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1
a Een stroomstelsel bestaat uit een hoofdrivier met zijn zijrivieren. Een stroomgebied is het hele gebied dat zijn overtollige water afvoert via de hoofdrivier met zijn zijrivieren.
b De grootte van de stroomgebieden: het stroomgebied van de Rijn is (185.000 : 35.000=) 5,3 keer zo groot als dat van de Maas. 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
c Voorbeelden van juiste antwoorden:
‒ Mogelijk valt er in het stroomgebied van de Rijn meer neerslag per km2.
‒ Mogelijk wordt er in het stroomgebied van de Rijn minder water verbruikt per km2.
‒ Mogelijk wordt het water in het stroomgebied van de Rijn in korter vastgehouden.‒ Mogelijk verdampt er in het stroomgebied van de Rijn minder water per km2.d Nee, dat hoeft niet: water kan niet omhoog stromen, dus kleine hoogteverschillen kunnen de waterafvoer in een gebied al scheiden in twee stroomgebieden. 

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 2
 a Bij Basel wordt de rivier nog vooral gevoed door smeltwater. En smeltwater heeft in de zomer zijn grootste omvang (door de warmte van de zon). Bij Lobith is de invloed van de neerslag veel groter. En de meeste neerslag valt in de winter.
b Ook in de bergen valt in de winter de meeste neerslag. Vroeg in de winter is dat nog vaker regen dan sneeuw. In februari en maart valt er vooral sneeuw, die blijft liggen tot het voorjaar en de zomer.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2
c De Maas is een regenrivier, de Rijn is een gemengde rivier. In de droge zomer heeft de Rijn extra aanvoer van smeltwater. De Maas heeft dat niet.
d Dat hoeft niet: na een droge winter kan een natte zomer volgen, die ervoor zorgt dat de piekafvoer in dat jaar in de zomer valt. 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3
  A, B en D 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4
a Voorbeelden van verschillen:
– De bronnen van de Rijn liggen veel hoger dan die van de Maas.
– Het verhang van de Rijn is groter dan het verhang van de Maas.
– Het verval van de Rijn is de eerste 200 meter veel groter dan dat van de Rijn.
Overeenkomst: vanaf de Bodensee is het lengteprofiel van de Rijn vrijwel gelijk aan dat van de Maas.
 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 4
b De bron van de Rijn ligt op 2345 meter. De Bodensee op ongeveer 400 meter. Het verval is dus
2.345 – 400 = 1.945 meter.
Het verhang tussen beide punten is het verval gedeeld door de afstand tussen de bron en de Bodensee in km. Het verhang is dus 1945 / 200 = 9,7 meter per kilometer. 

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4
c De wateraanvoer door zijrivieren (en via het grondwater) wordt stroomafwaarts steeds groter.
d Voorbeelden van oorzaken:
‒ Deze rivieren hebben weinig of geen zijrivieren, zodat er stroomafwaarts veel minder water wordt aangevoerd.
‒ Vanuit de rivier verdampt er bovendien veel water.
‒ Een derde oorzaak kan zijn dat de bevolking veel water van de rivier gebruikt. 

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 5
 a Voorbeelden van goede antwoorden:
– Het water kon ongehinderd over de omgeving uitstromen. Het stroomde daardoor minder snel en steeg geleidelijk.
– Het landschap kon in die tijd beter het water vasthouden en vertraagd afgeven (er was nog weinig land in cultuur gebracht).
b In West-Nederland was het door de lage ligging en de slechte doorlaatbaarheid van klei moerassig. Planten stierven daardoor niet helemaal af, waardoor laagveen ontstond. 

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 6
a Bij hoogwater zorgt de vloed van de zee ervoor dat het water in de rivieren nóg hoger komt te staan: de rivieren kunnen hun water dan immers niet kwijt aan de zee. De kans op overstromingen was daardoor in het westen van Nederland groter dan in het oosten.
b Na de bedijking hoopte het sediment zich op in de uiterwaarden. Bij overstromingen hadden de rivieren daardoor steeds minder ruimte.
c De zomerdijk moet overstromingen van de uiterwaarden in de zomer voorkomen, zodat deze beter gebruikt kunnen worden voor de landbouw en veeteelt. 

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet van welke factoren de waterafvoer in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas afhangt.
  • Je kunt de lengte- en dwarsprofielen van de Rijn en de Maas beschrijven.

Slide 20 - Tekstslide