Spelling hf. 4 t/m 6, 2HAVO

Spelling hf. 4 t/m 6
3 HAVO
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Spelling hf. 4 t/m 6
3 HAVO

Slide 1 - Tekstslide

Afkortingen en symbolen
Hoe zat het ook alweer?
1. afkorting
2. letterwoord
3. initiaalwoord
4. verkorting
5. symbool

Slide 2 - Tekstslide

'prof' is een
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 3 - Quizvraag

'wc' is een
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 4 - Quizvraag

'aso' is een
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 5 - Quizvraag

'aso' is een
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een letterwoord en een verkorting?

Een letterwoord (vakterm: acroniem) lijkt op een initiaalwoord; het verschil is dat je een letterwoord als een woord uitspreekt. Een verkorting ontstaat door niet de eerste letter te nemen, maar een deel, vaak een of meer lettergrepen, van het woord. Verkortingen gedragen zich als gewone woorden.

Slide 7 - Tekstslide

'aub' is een
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 8 - Quizvraag

Oefenen werkwoordspelling

Slide 9 - Tekstslide

Welke drie vragen moet je stellen voordat je weet welke spellingsregels je moet gebruiken?

Slide 10 - Open vraag

Hoe schrijf je een voltooid deelwoord dat als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt?

Slide 11 - Open vraag

Hij verlooft zich met zijn grote liefde.
Waarom schrijf je verlooft hier met een 't' en niet met een 'd'?

Slide 12 - Open vraag

Hij (verkopen) mij een nieuwe scooter.
A
verkoopt
B
verkocht
C
verkoopd
D
verkopen

Slide 13 - Quizvraag

Wij zijn met een hele oude eend naar Frankrijk getuf....
A
getuft
B
getufd

Slide 14 - Quizvraag

De jonge merels (verlaten) vorige week het nest.
A
verlaten
B
verlaatten
C
verlatten
D
verlieten

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb gisteren mijn trein gemis.....
A
gemist
B
gemisd

Slide 16 - Quizvraag

Hij (lachen) mij gisteren uit.
A
lachte
B
lachtte

Slide 17 - Quizvraag

(Worden) jij ook zo gek van dat gezeur?
A
Word
B
Wordt

Slide 18 - Quizvraag

Mijn vader heeft gisteren met mijn mentor getelefoneer....
A
getelefoneert
B
getelefoneerd

Slide 19 - Quizvraag

Tante Cor (braden) gisteren een rollade.
A
braad
B
braadt
C
braade
D
braadde

Slide 20 - Quizvraag

Vorig jaar (haten) ik spruitjes nog. Nu vind ik ze heerlijk.
A
haat
B
haate
C
haatte

Slide 21 - Quizvraag