Schrijfwijze van getallen H3

Spelling H3 : schrijfwijze getallen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling H3 : schrijfwijze getallen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik leer in welke gevallen ik getallen met cijfers of met letters moet schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de juiste schrijfwijze?

Julia koopt ......... tijdschriften per week.
A
zes
B
6

Slide 3 - Quizvraag

Filmpje
Uitleg over de schrijfwijze van getallen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Samengevat:
Je schrijft getallen in letters voor: 
- getallen tot twintig: twee, negen, zeventien, achtste, de negentiende eeuw;
- tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
- honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
- duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste; 
- de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz. en: vier miljoen, zeven miljardste.

Slide 6 - Tekstslide

Samengevat:
Je schrijft getallen in cijfers voor: 
      - getallen boven de twintig
      - maten                                       -  bedragen
      - gewichten                              -  telefoonnummers
      - data                                           -  percentages
      - exacte tijdstippen



Slide 7 - Tekstslide

Samengevat:
Let op!
    -  Je schrijft breuken los: een vierde (1/4)
        Behalve in een samenstelling (tweekwartsmaat, tweeënhalf)
   -   Als in een zin twee regels door elkaar lopen dan gebruik je beide keren              cijfers. 
   -   Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en                    letters.
   -   Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema (drieënhalf).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Check!

Slide 10 - Tekstslide


Otto speelde met .......... vrienden een potje Fortnite.
A
21
B
een en twintig
C
éénentwintig
D
eenentwintig

Slide 11 - Quizvraag



De minister wilde ......... miljoen bezuinigen.
A
6-tig
B
zestig
C
60

Slide 12 - Quizvraag


De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 13 - Quizvraag


Om ...................... had ik een afspraak
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur
D
veertien uur

Slide 14 - Quizvraag

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik .............. wachten op de orthodontist.
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 15 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig aan de schrijfwijze van getallen?

Slide 16 - Open vraag

Spelling H4: afkorting, letterwoord, verkorting, initiaalwoord en symbool

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Spelling H4
- afkorting

- letterwoord
- initiaalwoord
- verkorting
- symbool



Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.

Slide 20 - Tekstslide

Afkorting

Een afkorting schrijf je met één of meer punten.

Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt.

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 21 - Tekstslide

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het woord of een woordgroep. Je spreekt het ook uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (je spreekt de letters niet afzonderlijk uit, maar als woord)

- mavo (je spreekt het als woord uit)



Slide 22 - Tekstslide

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer)

- NS (Nederlandse Spoorwegen)

Slide 23 - Tekstslide

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professor)

Slide 24 - Tekstslide

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

Voorbeelden:

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)


Slide 25 - Tekstslide

Even oefenen
Log in en klik op het juiste antwoord.

Slide 26 - Tekstslide

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 27 - Quizvraag

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 28 - Quizvraag

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 29 - Quizvraag

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 30 - Quizvraag

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 31 - Quizvraag

Opdracht

Maak een kwartet

Hoofdonderwerp = Spelling H4 

5 subonderwerpen: 

symbolen 

verkorting 

initiaalwoord

letterwoord 

afkorting 


Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide