H1 risico

H1 Risico
Module 6 
Risico en rendement
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H1 Risico
Module 6 
Risico en rendement

Slide 1 - Tekstslide

  1. Ik ben vrijwel nooit echt ontspannen.
  2. De wereld zou rechtvaardiger moeten zijn.
  3. Ik ben niet tevreden met mezelf; ik zou meer moeten bereiken.
  4. Ik word niet goed behandeld; men zou vriendelijker, welwillender moeten zijn.
  5. Ik voel me voor alles en iedereen verantwoordelijk.
  6. Soms heb ik het gevoel dat ik tegen muren praat.
  7. Ik voel me de hele dag opgejaagd.
  8. Ik ben afhankelijk van andermans oordeel.
  9. Ik probeer alle mogelijke gebeurtenissen in mijn leven in de hand te houden.
  10. Ik vind het vervelend als iets niet op zijn plaats staat.
  11. Ik eis heel veel van mezelf.
  12. Ik heb geleerd dat je mensen eerder moet controleren dan vertrouwen.
  13. Ik ben een slechte verliezer.

Een zelftest! Hoe risico
Nummer 1 t/m 13 in je schrift, geef per stelling aan of je het er eens of oneens mee bent.

  1. Ik ben vrijwel nooit echt ontspannen.
  2. De wereld zou rechtvaardiger moeten zijn.
  3. Ik ben niet tevreden met mezelf; ik zou meer moeten bereiken.
  4. Ik word niet goed behandeld; men zou vriendelijker, welwillender moeten zijn.
  5. Ik voel me voor alles en iedereen verantwoordelijk.
  6. Soms heb ik het gevoel dat ik tegen muren praat.
  7. Ik voel me de hele dag opgejaagd.
  8. Ik ben afhankelijk van andermans oordeel.
  9. Ik probeer alle mogelijke gebeurtenissen in mijn leven in de hand te houden.
  10. Ik vind het vervelend als iets niet op zijn plaats staat.
  11. Ik eis heel veel van mezelf.
  12. Ik heb geleerd dat je mensen eerder moet controleren dan vertrouwen.
  13. Ik ben een slechte verliezer.

Slide 2 - Tekstslide

Tel het aantal keer "eens" bij elkaar op. Dit is jouw score op de zelftest "hoe risicoavers ben jij?!". Wat is jouw score?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Deze les...
Herhalen (zie deze lessonup)
  • Risico
  • Verwachte opbrengst

Start verzekeren (zie SOM)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe bereken je risico?

Slide 6 - Open vraag

Risico
  • Risico is de verwachte schade van een gebeurtenis uitgedrukt in euro's
  • Risico = kans op de gebeurtenis * schade als gevolg van die gebeurtenis
  • Het inschatten van risico's gaat gepaard met onzekerheid
  • Informatie is dus heel belangrijk. Welke informatie heb je nodig (tip: kijk naar de formule)?
  • Hoe beter de informatie, hoe minder onzekerheid.

  • Er zijn 2 soorten risico's: vrijwillig en onvrijwillig




Slide 7 - Tekstslide

2. Suikerziekte bij een persoon met overgewicht
3. Arbeidsongeschiktheid ten gevolge van werk
1. Werkloosheid bij een zzp-er
Vrijwillig risico
Onvrijwillig risico
4. Een beenbreuk als gevolg van een auto-ongeluk
5. Een beenbreuk als gevolg van een skiongeluk

Slide 8 - Sleepvraag

Vrijwillig en onvrijwillig risico
Vrijwillig risico: je weet dat door een bepaalde keuze / actie er een kans op een negatieve gebeurtenis is, maar je doet het toch.
 
Onvrijwillig risico: je hebt er zelf geen (nauwelijks) invloed op.

N.B. of iets een vrijwillig of onvrijwillig risico is, is niet altijd even duidelijk. Dit is vaak ook aan discussie onderhevig.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe bereken je verwachte opbrengst?

Slide 10 - Open vraag

Verwachte opbrengst
  • Bij het nemen van een risico is het verstandig ook naar de verwachte opbrengst te kijken.
  • Verwachte opbrengst (kansy * opbrengsty) + (kansz * opbrengstz) - kosten
  • Bereken de verwachte opbrengst en het risico van beide loterijen:
loterij
prijs lot
uitbetaling kop
uitbetaling munt
verwachte opbrengst
risico
A
10
20
10
B
10
30
0

Slide 11 - Tekstslide

Vul hier je antwoorden in:
A: verwachte opbrengst, risico
B: verwachte opbrengst, risico

Slide 12 - Open vraag

Verwachte opbrengst
  • Verwachte opbrengst = (kansy * opbrengsty) + (kansz * opbrengstz) - kosten
  • Risico = kans op de gebeurtenis * schade als gevolg van die gebeurtenis





A: verwachte opbrengst: (0,5*20)+(0,5*10)-10=5
B: verwachte opbrengst: (0,5*30)+(0,5*0)-10=5
A: risico: 0,5 * 0=0
B: risico: 0,5 *10=5
loterij
prijs lot
uitbetaling kop
uitbetaling munt
verwachte opbrengst
risico
A
10
20
10
5
0
B
10
30
0
5
5

Slide 13 - Tekstslide

Kiezen: 




    Welke loterij zal een risicoavers persoon kiezen? A, B of weet je niet?
    loterij
    prijs lot
    uitbetaling kop
    uitbetaling munt
    verwachte opbrengst
    risico
    A
    10
    20
    10
    5
    0
    B
    10
    30
    0
    5
    5

    Slide 14 - Tekstslide

    Een risicoavers persoon kiest:
    A
    A
    B
    B
    C
    Weet je niet

    Slide 15 - Quizvraag

    Kiezen: 3e loterij





    Keuze B of C: welke loterij zal een rsicoavers persoon kiezen? B, C of weet je niet?
    loterij
    prijs lot
    uitbetaling kop
    uitbetaling munt
    verwachte opbrengst
    risico
    A
    10
    20
    10
    5
    0
    B
    10
    30
    0
    5
    5
    C
    10
    40
    0
    10

    5

    Slide 16 - Tekstslide

    Een risicoavers persoon kiest:
    A
    B
    B
    C
    C
    weet je niet

    Slide 17 - Quizvraag

    Kiezen: 3e loterij





    Keuze A of C: welke loterij zal een rsicoavers persoon kiezen? A, C of weet je niet?
    loterij
    prijs lot
    uitbetaling kop
    uitbetaling munt
    verwachte opbrengst
    risico
    A
    10
    20
    10
    5
    0
    B
    10
    30
    0
    5
    5
    C
    10
    40
    0
    10

    5

    Slide 18 - Tekstslide

    Een risicoavers persoon kiest:
    A
    B
    B
    C
    C
    weet je niet

    Slide 19 - Quizvraag

    Kiezen: 3e loterij





    Keuze A of C: welke loterij zal een rsicoavers persoon kiezen? A, C of weet je niet?
    --> Dit ligt eraan hoe risicoavers de persoon is. Misschien trekt de hogere verwachte opbrengst de persoon wel over de streep...
    loterij
    prijs lot
    uitbetaling kop
    uitbetaling munt
    verwachte opbrengst
    risico
    A
    10
    20
    10
    5
    0
    B
    10
    30
    0
    5
    5
    C
    10
    40
    0
    10

    5

    Slide 20 - Tekstslide

    Stel
    Je doet mee aan een televisiespel waarbij je verschillende meerkeuzevragen (met 4 opties) moet beantwoorden.
    Je speelt je laatste speelronde en hebt al €50.000 bij elkaar gespeeld. De laatste vraag…. Je weet het antwoord niet en moet gokken. Je hebt gelukkig nog wel een keuze:
    • Je stopt en ontvangt een opbrengst van €50.000
    • Je speelt door, als je het antwoord juist hebt ontvang je de hoofdprijs van €250.000. Als je het onjuist hebt, ga je naar huis met €0.
    Wat doe jij, stoppen of doorspelen?

    Slide 21 - Tekstslide

    Wat doe jij, stoppen of doorspelen? Waarom?

    Slide 22 - Open vraag

    Stel
    Je doet mee aan een televisiespel waarbij je verschillende meerkeuzevragen (met 4 opties) moet beantwoorden.
    Je speelt je laatste speelronde en hebt al €50.000 bij elkaar gespeeld. De laatste vraag…. Je weet het antwoord niet en moet gokken. Je hebt gelukkig nog wel een keuze:
    • Je stopt en ontvangt een opbrengst van €50.000
    • Je speelt door, als je het antwoord juist hebt ontvang je de hoofdprijs van €250.000. Als je het onjuist hebt, ga je naar huis met €0.
    Wat zou een risiconeutraal persoon doen, stoppen of doorspelen?

    Slide 23 - Tekstslide

    Wat doet een risiconeutraal persoon, stoppen of doorspelen?
    A
    Stoppen
    B
    Doorspelen

    Slide 24 - Quizvraag

    Stel
    Je doet mee aan een televisiespel waarbij je verschillende meerkeuzevragen (met 4 opties) moet beantwoorden.
    Je speelt je laatste speelronde en hebt al €50.000 bij elkaar gespeeld. De laatste vraag…. Je weet het antwoord niet en moet gokken. Je hebt gelukkig nog wel een keuze:
    • Je stopt en ontvangt een opbrengst van €50.000
    • Je speelt door, als je het antwoord juist hebt ontvang je de hoofdprijs van €250.000. Als je het onjuist hebt, ga je naar huis met €0.
    Wat zou een risiconeutraal persoon doen, stoppen of doorspelen?
    De kandidaat zal spelen. Spelen biedt 25% kans op € 250.000 = € 62.500. Stoppen levert minder op, namelijk € 50.000. Omdat de persoon risiconeutraal is, hoef je het risico niet mee te nemen in de overweging. 

    Slide 25 - Tekstslide

    Ik heb nog de
    volgende vragen:

    Slide 26 - Woordweb