Spelling h4|h5|H6 - 1A EN 1B - vrijdag 16 juni

Spelling h4|h5|H6 - 1A EN 1B -
vrijdag 16 juni



Start je laptop op en meld je aan bij LessonUp 
met je eigen naam.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling h4|h5|H6 - 1A EN 1B -
vrijdag 16 juni



Start je laptop op en meld je aan bij LessonUp 
met je eigen naam.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
1. Hoofdstuk 4
2. Hoofdstuk 5
3. Hoofdstuk 6
4. Nakijken en aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
- meervouden die eindigen op -s correct spellen
- woorden met ei of ij correct spellen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud op -s
Wat is het meervoud van F16?

Slide 5 - Open vraag

Meervoud op -s
Wat is het meervoud van bureau?

Slide 6 - Open vraag

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 7 - Quizvraag

Noteer het meervoud van café
A
cafés
B
cafees
C
cafe's
D
café's

Slide 8 - Quizvraag

Voltooid deelwoord:

Geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). 

Het voltooid deelwoord maakt meestal deel uit van het gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:
Dat liedje heeft Marco Borsato ook gezongen.
– Is de wedstrijd vanmiddag al gespeeld

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: Zo schrijf je het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en.
– Wij zijn te laat vertrokken. Jos had geld weggenomen.
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt meestal op -d of -t. 
De juiste letter bepaal je net als in de verleden tijd met
’t (e) x-f (o) ks ch (aa) p

Slide 10 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord:

Geeft aan dat een handeling aan de gang is 
(= onvoltooid):

In de touringcar rijden de supporters zingend naar het stadion.

Je schrijft het altijd met het infinitief + d

Slide 11 - Tekstslide

Daniël gaat altijd fietsend naar de voetbaltraining
A
actie is voltooid
B
actie is nog niet voltooid

Slide 12 - Quizvraag

Het concert in de feesttent is door ruim zeshonderd mensen bezocht
A
actie is voltooid
B
actie is nog niet voltooid

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdstuk 5
- (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoorden correct spellen
- woorden met g/gg/ch correct spellen
- voltooide en onvoltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord correct spellen

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Lees de onderstaande BN. Let op de spelling; welke passen bij elkaar? Maak vijf duo's.

                                   grote - kapotte - metalen -
                                   gouden - rode - officiële -    
                                   commerciële - boze - witte - vieze
timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte en een lange vorm: kort-korte, lang-lange.

Niet altijd kun je zomaar een 'e' toevoegen; soms moet je wat aan het woord veranderen.

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
grote - kapotte - metalen - gouden - rode - officiële - commerciële - boze - witte - vieze

Manieren om van de korte vorm van het BN de lange vorm te maken:
  • Een -e erachter (sterk-sterke, warm-warme)
  • Verdubbel de laatste medeklinker + -e (kapot-kapotte, wit-witte)
  • Haal een a, e, o of u weg + -e (rood-rode, groot-grote)
  • Verander f>v of s>z + -e (lief-lieve, vies-vieze)
Combinaties zijn ook mogelijk: boos - boze

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
grote - kapotte - metalen - gouden - rode - officiële - commerciële - boze - witte - vieze

  • Sommige BN krijgen een trema (¨) op de e vanwege de uitspraak: financieel-financiële, commercieel-commerciële

  • Een stoffelijk BN heeft maar één vorm en eindigt meestal op een -n: houten tafel, gouden ring. Maar: polyester trui, aluminium pan.

Slide 18 - Tekstslide

Noteer de lange vorm van het BN:

knus


A
knus
B
knuse
C
knusse
D
knuze

Slide 19 - Quizvraag

Noteer de lange vorm van het BN:

gaaf


A
gaaf
B
gaafe
C
gafe
D
gave

Slide 20 - Quizvraag

Noteer de lange vorm van het BN:

materieel


A
materieele
B
materiële
C
materiele
D
materiëlle

Slide 21 - Quizvraag

Noteer de lange vorm van het BN:
positief

Slide 22 - Open vraag

Dit boek is van papier.
Een ... boek.

Slide 23 - Open vraag

Werkwoordsvormen: 
PVTT - persoonsvorm tegenwoordige tijd
PVVT - persoonsvorm verleden tijd
VD - voltooid deelwoord
OVD - onvoltooid deelwoord
VD. BIJV. GEBRUIKT - voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt 
OVD. BIJV. GEBRUIKT - onvoltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt 

Slide 24 - Tekstslide

PVTT 
PVVT
VD
OVD
VD.BIJV.GEBR. 
OVD.BIJV. GEBR. 
Loopt
Liep 
Heeft gelopen
Lopend
Lopende band 
Gelopen afstand 

Slide 25 - Sleepvraag

Werkwoordsvormen op een rijtje
PVTT 
Loop
PVVT 
Liep 
VD
Heeft gelopen
OVD
Lopend 
VD. BIJV. GEBR. 
De gelopen afstand
OVD. BIJV. GEBR. 
De lopende band 

Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt 
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord en lijkt op een voltooid deelwoord. 

VB: Het schip strandde op de kust. (gewoon verleden tijd)
Het schip is gestrand. (voltooid deelwoord)
Het gestrande schip trekt veel aandacht. (bijvoeglijk gebruikt)

Regel: zo kort mogelijk schrijven. 

Slide 27 - Tekstslide

1. De vijand verwoestte het gebouw.
2. Het gebouw is verwoest.
3. Het verwoeste gebouw staat er verlaten bij.

In welke zin is werkoord verwoesten een voltooid deelwoord?
A
1
B
2
C
3
D
Zit er niet bij

Slide 28 - Quizvraag

1. De vijand verwoestte het gebouw.
2. Het gebouw is verwoest.
3. Het verwoeste gebouw staat er verlaten bij.

In welke zin is werkoord verwoesten een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt?
A
1
B
2
C
3
D
Zit er niet bij

Slide 29 - Quizvraag

Hoofdstuk 6
- komma's correct gebruiken
- dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij citaten
- woorden met c/cc/ck/k/kk  correct spellen
- de verschillende werkwoordsvormen herkennen en correct spellen
-  verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen

Slide 30 - Tekstslide

Welk leesteken mist er in de zin?
Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 31 - Quizvraag

Komma
  • Tussen twee persoonvormen: Wanneer Simon haast heeft, kan hij heel hard rennen.
  • Tussen delen van een opsomming: Mijn etui is compleet. Er zit een pen, een potlood, een gum, een geodriehoek en een passer in.
  • Tussen een naam  of een uitroep. Thomas, sta nu stil!
  • Voor voegwoorden: Ik wil graag weer naar school, maar dat kan niet vanwege het coronavirus.

Slide 32 - Tekstslide

Dubbele punt
  • een opsomming: De volgende onderdelen moet je leren: spelling, grammatica en begrijpend lezen.
  • een toelichting: Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.
  • een citaat: De viroloog zei: 'Het duurt nog een jaar voordat er een vaccin tegen covid-19 is.'


Slide 33 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
Directe rede: De docent zei: 'Vul je logboek in!'

Indirecte rede: De docent zei dat ik mijn logboek in moest vullen.

Slide 34 - Tekstslide

 H6 Werkwoordsvormen

- Infinitief (inf) --> zitten
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, 
   hij zit, wij zitten
- Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
- Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten
- Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend
- Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen

Slide 35 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm is 'spreken' in de volgende zin?

Ik kreeg de leerling niet te spreken.

Slide 36 - Open vraag

Welke werkwoordvorm is 'versierd' in de volgende zin?

De woonkamer was feestelijk versierd voor zijn verjaardag.

Slide 37 - Open vraag

 H6 Werkwoordstijden

- Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT):
Iris loopt naar school.
- Voltooid tegenwoordige tijd (VTT):
Iris is naar school gelopen.
- Onvoltooid verleden tijd (OVT): Iris liep naar school.
- Voltooid verleden tijd (VVT): Iris was naar school gelopen.

Slide 38 - Tekstslide

Benoem de werkwoordstijd.

Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 39 - Quizvraag

Benoem de werkwoordstijd.

Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 40 - Quizvraag

Zet de zin in de voltooid tegenwoordige tijd:

Ik maak mijn huiswerk

A
Ik maakte mijn huiswerk
B
Ik ga mijn huiswerk maken
C
Ik heb mijn huiswerk gemaakt
D
Ik had mijn huiswerk gemaakt

Slide 41 - Quizvraag

Zet de zin in de onvoltooid verleden tijd:

Ik maak mijn huiswerk
A
Ik maakte mijn huiswerk
B
Ik ga mijn huiswerk maken
C
Ik heb mijn huiswerk gemaakt
D
Ik had mijn huiswerk gemaakt

Slide 42 - Quizvraag

Nakijken en aan de slag!
1. Nakijken hoofdstuk 4 - samen 

2. Maken: 
Hoofdstuk 5: 
- 1, 2, 3 en 5 (blz. 155)
- startopdracht, 1, 2, 3 , 4 en 5 (blz. 157)

Hoofdstuk 6: 
- 1, 2, 3, 4 en 6 (blz. 184/185
- 1, 2 en 3 (blz. 186/187)
Maak alle opdrachten serieus, dit helpt je enorm bij de voorbereiding op de toets. 

Antwoorden staan in Teams. Waar je ook de oefentoets vindt.  


Slide 43 - Tekstslide