Les 21 8 februari 2025

Les 21 8 februari 2025
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary Education

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 21 8 februari 2025

Slide 1 - Tekstslide

L21 Wat doen we vandaag? 

Welkom! 
1. Herhaling: uitleg over jullie boekpresentatie (over een paar weken).  

2. Cursus 4 Taal: Paragraaf 2: spreekwoorden en uitdrukkingen
3. Cursus Spelling paragraaf 9 (sterke werkwoorden vt). 

4. Lesafsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Boekpresentatie
Jullie gaan de volgende fysieke les en de fysieke les erna weer een boekpresentatie doen over je Nederlandse leesboek. 

Zie de informatie bijgesloten bij de email over huiswerk.  
Schema: Sarah:  1 maart
Sophia:  29 maart
Lars: 29 maart
Alex: 
Annabel:  

Slide 3 - Tekstslide

Cursus 4 Taal par. 2, spreekwoorden en uitdrukkingen



Je leert over letterlijk en figuurlijk taalgebruik en over spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben.


Slide 6 - Tekstslide

Welke spreekwoorden herken je in het volgende filmpje?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Spreken is zilver en zwijgen is goud
Voor een appel en een ei kopen
Ik zwijg als het graf
Waarheid als een koe
Voor spek en bonen meedoen
Dat gaat mijn pet te boven 
Weten wat voor vlees je in de kuip hebt
Achter slot en grendel zitten
Moord en brand schreeuwen

Het hek is van de dam
Over koetjes en kalfjes praten
Twee handen op één buik
Man en paard noemen
Met vlag en wimpel slagen
Het is een gebed zonder eind
In geuren en kleuren vertellen
Met de gebakken peren zitten
Het slaat als een tang op een varken
Je hoofd boven het maaiveld uitsteken

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Wat gaan we vandaag doen?
- Korte herhaling 
- Sterke werkwoorden
Leerdoel:
  • Je kunt de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd spellen.
  • Je kunt het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden spellen.

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling
Leg uit: hoe gebruik je
't ex-kofschip/'t sexy fokschaap?

Slide 11 - Open vraag

De peuter ... (morsen, vt) wat pap op zijn trui.
A
morsde
B
morsdde
C
morste
D
morstte

Slide 12 - Quizvraag

Ik ... (suizen, vt) voorbij op mijn racefiets.
A
suisde
B
suizde
C
suiste
D
suizte

Slide 13 - Quizvraag

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Klankvaste werkwoorden (lach - lachte)
B
Klankveranderende werkwoorden (beweeg - bewoog)

Slide 15 - Quizvraag

Sterke werkwoorden
De klank verandert 
zodra je de pv in de verleden tijd zet:

hele ww
tt
vt
Wat verandert?
liggen
ik lig
ik lag
i wordt a
lopen
ik loop
ik liep
oo wordt ie

Slide 16 - Tekstslide

Roepen, geven en brengen zijn sterke werkwoorden
A
ja, dat klopt
B
nee, brengen is zwak
C
nee, geven is zwak
D
nee, roepen is zwak

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je de pv van sterke ww in de vt?
  • Normale spellingsregels: zo kort en eenvoudig mogelijk
  • Dus: alleen twee klinkers/medeklinkers (ook dd/tt) als het echt moet voor de uitspraak.           B.v. schrikken - schrokken, maar zitten - zaten

  • Enkelvoud -d of -t?     Luister naar het meervoud! 
                            B.v. Hij floot of hij flood? Zij floten, dus ook hij floot.
                                    En zij boden, dus ook hij bood.
En let op: nooit -dt in de verleden tijd!

Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen.

Ik ... (worden, vt) chagrijnig van al die regen.

Slide 19 - Open vraag

Ai! Mijn stuur ... (breken, vt) doormidden.

Slide 20 - Open vraag

Hoewel het ... (gieten, vt) van de regen, ... (besluiten, vt) Jiska om te gaan hardlopen.

Slide 21 - Open vraag

Evaluatie vandaag

Slide 22 - Tekstslide

Lesafsluiting
Volgende week weer een online les, tot dan! 

 ▪ Lees in je leesboek  
 ▪ Cursus 7 spelling §9 opdracht  1 en 2. 
 
 ▪ Cursus 4 Taal §2   
Maak opdracht 2 en 3  


Tot volgende week op st Conleth's


  
  

Slide 23 - Tekstslide

De pvtt (herhaling)
  • pv = persoonsvorm = de vervoegde vorm van het werkwoord: hoort bij het onderwerp
  • tt = tegenwoordige tijd = nu

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 24 - Tekstslide

Herhaling: De pvtt goed spellen
Eerst de ik-vorm maken



Dan de vervoeging


laat -en weg
gooien - gooi
Let op! Soms ietsje veranderen:
laden - laad, boffen - bof
beloven - beloof, reizen - reis

Slide 25 - Tekstslide

Herhaling: Pv verleden tijd: zwakke werkwoorden
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EX-KOFSCHIP
Regel:
Kijk naar de laatste letter van de stam (werkwoord min -en).
Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 26 - Tekstslide